Bedoeld worden de zogenaamde „vrouwelijke handwerken”, die in verschillende technieken kunnen worden uitgevoerd.
1. Filet-knoopwerk. Uitgaande van een eerste lus vormt men met een draad op een spoel telkens grotere rijen van lussen uit de voorgaande, waardoor een netwerk ontstaat.
Dit kan zo gebruikt worden voor een boodschappennet, maar kan ook dienen als ondergrond voor doorstopwerk, waarmee men figuren en/of randen maakt.
2. Haken. Met behulp van een haaknaald worden eenvoudige en ingewikkelde
lussen gemaakt, die tot patronen gerangschikt worden. Haakwerk is sterker en vaster dan breiwerk.
3. Openzomen. Hierbij worden eerst draden uitgetrokken uit de stof die men wil bewerken. Deze open randen worden met fantasiesteken, soms in kleuren, versierd. De eenvoudigste openzoom vindt men veel als afwerking langs de zomen van kleedjes en zakdoekjes.
4. Borduren. Hiervoor heeft men keuze uit zeer veel siersteken, waarvan kruissteek en kettingsteek de eenvoudigste zijn.
5. Breien. Gebeurt met twee gladde naalden. Evenals bij haken zijn alle patronen terug te brengen op eenvoudige lussen, ingenieus in elkaar grijpend, die tot de meest ingewikkelde patronen kunnen worden vervlochten. Behalve deze zijn er nog andere handwerken: frivolité, kantklossen, smyma, kelim, Hardanger open borduursel, enz.; zie ook kant.