Om de geografische ligging van de plaatsen op aarde vast te stellen, denkt men zich de aarde overdekt door een netwerk van lengte- en breedtecirkels. De lengtecirkels of meridianen zijn halve grote cirkels van pool tot pool.
De breedtecirkels, parallellen of parallelcirkels, lopen evenwijdig aan de evenaar, die de grootste breedtecirkel is. De geografische breedte wordt gemeten naar de afstand tot de evenaar. De lengte wordt bepaald naar de afstand tot de nul-meridiaan van Greenwich.