in de Middeleeuwen organisatie van patroons en gezellen die hetzelfde ambacht uitoefenden. B.v. de (laken)snijders, de kramers, de wevers, de brouwers, enz.
Het waren tevens religieuze broederschappen, met eigen altaar in de kerk, eigen beschermheilige, eigen feest, eigen weduwen- en wezenverzorging. Ook hadden ze hun eigen plaats in de stadsverdediging in tijden van gevaar. Iedere patroon had zijn eigen klantenkring en stelde er een eer in prima werk (volgens de strenge gildekeuren) af te leveren tegen redelijke prijs. Oneerlijke concurrentie werd tegengegaan door vaststelling van minimumprijzen. Gezamenlijk kochten de patroons in, en gezamenlijk hielden ze vakexamens voor de leerjongens die gezel wilden worden. In 1795 zijn de gilden afgeschaft.