z.n.m. - Onderofficier aan boord, die met het opzicht over tuigaadje enz. van het voorschip belast is.
Volgends Winschoten zoû het woord eigenlijk Schimman moeten luiden en zoo veel beteekenen als Schim of schaduw van den Hoogbootsman. Volgends Bilderdijk zoû ’t Schuimman zijn, omdat hy, toen de schepen lager en kleiner waren, altijd in het schuim stond. Beide afleidingen komen my even gedrongen voor. Waarom behoeven wy zoo ver te zoeken wat, dunkt my, zich als van zelf voordoet. Schiën beteekent volgends Bilderdijk zelf (zie zijn Gesl. in v. Schip) “voortstreven,” waarvan Schieten een frequent is. Kan dus niet Schieman eenvoudig “voorganger” beteekenen, ’t zij om dat hy de bootslieden voorgaat, ’t zij om dat hy zijn werk op de voorplecht verricht? Even zoo beteekent schieman een “voortschietende schuit.”