z.n.v.
1. Verzameling of afdeeling van werklieden, die onder het zelfde opzicht staan en tot denzelfden arbeid gebezigd worden. Een ploeg arbeiders, timmerlieden, kalfaters.
2. Soort van schaaf. Veerploeg (uit twee stukken samengesteld), Messingploeg (bekleeddeploeg.) Vastploeg, Vaarploeg (met een wig voorzien), Groevingploeg, Meersploeg (gekeepte ploeg).