XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Volkstaal

betekenis & definitie

Volkstaal - "'t Amsterdamsch is een spraak, daar alleman niet in uitgeleert is", zou P.C. Hooft* aan Huygens* geschreven hebben in een brief van 1631. Het meest typische voorbeeld van Amsterdams dialect vindt men in Hoofts "Warenar", maar ook Bredero* laat in zijn "Spaansche Brabander" en vooral ook in zijn "Moortje" de taal horen, zoals die door het volk, op de vismarkt bijvoorbeeld, werd gesproken. Want het Amsterdams is echt een volkstaal, die zich in de loop van eeuwen onder verschillende invloeden, onder meer joodse, heeft ontwikkeld. Er bestaat echter niet één, maar een grote verscheidenheid van dialecten.

Ter Gouw* heeft hun aantal voor het eind van de 18de eeuw op 19 geschat. Er was het Haarlemmerdijks en het Kattenburgs, het Jodenhoeks, het Leidsebuurts en het Jordaans. Overal werd de aa of de ui op andere wijze uitgesproken. Dit bleef zo, zolang de Amsterdammers in hun eigen buurt bleven en weinig contact met andere buurten hadden. Maar na de opbloei van de stad aan het eind van de 19de eeuw veranderde dit en sleten de typische dialectverschillen uit. Tal van woorden en uitdrukkingen zijn echter in de algemene omgangstaal blijven voortleven, zoals bijv. "Mokum"* (aan het Hebreeuws ontleend) en “‘t Lijkt hier wel de Noordermarkt” in de zin van “‘t Is hier rommelig”, en verder de naam "sluis" voor stenen brug en het typisch Amsterdamse "op" een gracht wonen.

Maar woorden als "test" voor hoofd, "doppen" voor ogen en "kuierlatten" voor benen zijn wel tot de volkstaal beperkt. Over de klanken van het plat Amsterdams nog het volgende: de korte a klinkt als e, bijv. Jen; lange a als ao, bijv. zaok (zaak); lange e als ei, bijv. neime (nemen), eite (eten); lange o als ou, bijv. boufe (boven); ei (ij) als aa, bijv. aas (ijs), kaake (kijken); ui als eu in freule, bijv. hös (huis); v en z klinken als f en s, bijv. fuur en suur; g klinkt ten slotte als ch, bijv. chefe (geven). Het Amsterdams staat niet bekend om zijn schoonheid van klank, maar wel om zijn humor, waarbij vooral het zogenaamde tramjargon een grote rol speelde. Voor het geld heeft de Amsterdammer eveneens eigen benamingen. Zie ook: Geldstukken; Veemtaal.

LIT. Joh.C. Daan, Hij zeit wat, 1949; J. Boezeman, Amrodictionaire. Amsterdams voor Rotterdammers, Rotterdams voor Amsterdammers, 1985; Henriëtte Schatz, Lik op stuk, het dialect van Amsterdam, 1987.