XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Pachtersoproer

betekenis & definitie

Pachtersoproer - In de 18de eeuw ontstond een groeiend verzet tegen de wijze, waarop de pachters van landsmiddelen hun verplichtingen nakwamen. Overal zag men, dat die pachters van de belastingen binnen korte tijd schatrijk werden. In 1748 ontstonden daartegen in Friesland en Groningen, daarna ook in Haarlem, Leiden en Den Haag, openbare protesten, die overgingen in relletjes met de gebruikelijke plunderingen. In A. kwam het op 24 juni 1 748, toen van de pui van het Stadhuis een publicatie werd voorgelezen, waarin de Staten van Holland hun misnoegen te kennen gaven over hetgeen elders was geschied, tot een oproer van ongekende hevigheid. Het begon op de Botermarkt*, waar de schutterij* niet bij machte was afdoende op te treden.

Het volk dromde naar de huizen van de belastingpachters, meestal rijke kooplieden op de grachten. Tientallen huizen werden geplunderd en alles werd in de gracht geworpen. De schutterij, die zich enige tijd afzijdig hield, slaagde er ten slotte met grote moeite in het oproer, waarbij zich ergerlijke tonelen van dronkenschap hebben voorgedaan, te bedwingen. De vijfde dag na het oproer werden de twee voornaamste aanstichters opgehangen aan de Waag* op de Dam (zie ook: Doelistenbeweging).

LIT. Mr W.F. Oldewelt, Hollandse voorlopers van de pachtersoproeren, J.A. 1958, 127; H.W. Alings, Drama rond een uithangbord, O.A. 1960, 349; dr J.H. Fuchs, Amsterdam, een lastige stad, 1970, 28; J.H. Kruizinga, 700 jaar lastig Amsterdam, A.O. boekje nr. 1565, 23 mei 1975; M. van Melk, Het pachtersoproer van 1748, O.A. 1998, 142.