XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Huis met de hoofden

betekenis & definitie

Huis met de hoofden, Keizersgracht 123, werd naar het ontwerp van Hendrick de Keyser* in 1621-1623 gebouwd voor de koopman Nicolaas Sohier. Het werd in 1634 verkocht aan Lodewijk de Geer* (1587-1652). Tot 1746 werd dit patriciërshuis bewoond door leden van de familie De Geer. In 1779 werd het verkocht aan de Zeeuwse patriciër Marius Daniël de Crane. Nadat de kunstkoper C.S. de Roos in 1811 het huis in eigendom had, kocht de stad in 1865 het Huis met de hoofden.

De eerste Amsterdamse H.B.S. met 5-jarige cursus voor jongens was er van 1865 tot 1868 gevestigd, van 1869 tot 1901 deed het dienst als Openbare Handelsschool* en het huisvestte van 1879 tot 1894 het Nederlands Schoolmuseum. Nadat het huis in 1908 was gerestaureerd, vonden van 1909 tot 1931 het Conservatorium* en de muziekschool van Toonkunst* er onderdak. Sinds 1956 was er de N.V. Heerfur in gevestigd. In 1982 kwam het leeg te staan. Toen wees B. en W. het pand toe aan het Bureau Monumentenzorg*, dat blij was de drie pandjes aan de Dirk van Hasseltssteeg te kunnen ontvluchten. Deze instelling zorgde er in 1983 voor dat de uit 1634 daterende schouw werd herplaatst. De schouw was in 1908 verwijderd en overgebracht naar het Stedelijk Museum, waar zij van 1924 tot 1976 deel uitmaakte van de stijlkamer nummer 16, de renaissancezaal van de Sophia Augustastichting.

In de gevel van het Huis met de hoofden ziet men zes gehelmde hoofden, met druiventrossen en korenaren versierd. Zij zouden van links naar rechts de volgende klassieke goden uitbeelden: Apollo, Ceres, Mars, Minerva, Bacchus en Diana. De volksmond wil dat er eenmaal zeven hoofden hebben gestaan, namelijk nog een boven op de gevel, dat een vrouwenhoofd was. Men verbindt daaraan de volgende legende. Toen het huis pas gebouwd was, waren er nog geen koppen in de gevel. Er woonde een rijke koopman, die een dove dienstmaagd had. Toen de koopman en zijn vrouw eens ergens op bezoek waren, liep de dienstmaagd, die niet op haar gehoor vertrouwde en bang voor inbrekers was, voortdurend door het huis. Plotseling zag zij in de tuinkamer dat door een paneel een zaagpunt 

kwam, die bewoog. De dienstmaagd greep een bijl, ging zitten en wachtte tot het paneel was weggezaagd. Toen de inbreker zijn kop door het gat stak hieuw de maagd onvervaard de kop af, trok de man, die geen geluid gaf, een-twee-drie de tuinkamer in en bleef weer wachten. De tweede inbreker volgde zijn makker, maar was eveneens al gauw levenloos. En zo onthoofdde de dienstbode achtereenvolgens zes inbrekers. Toen waren er niet meer. De lijken en de afgehouwen hoofden lagen her en der en de dienstmaagd werd daarvan zo akelig, dat ze in zwijm viel. Zo vond de koopman haar terug, toen hij thuiskwam. De meid was gauw bij en ter eeuwige herinnering aan haar moed liet de koopman toen de zeven hoofden in de gevel houwen, waarvan het laatste, dat van de dienstmaagd, verdwenen is. Een mooi verhaal, maar het wordt nergens door historische bronnen bevestigd.

LIT. W. Visser, Het Huis met de Hoofden, O.A. 1956, 34, en 1957, 358; J.Th. Balk, Wonen, werken, spelen, O.A. 1974, 300; Paul Koopman, Schouw Huis met de Hoofden terug op haar plaats, De Lamp 1983; C. Vermeer, B. Rebel, d'Ailly's Historische Gids van Amsterdam, 1992, 280; HJ. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, 1993, 255.