XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Hofjes

betekenis & definitie

Hofjes werden, met uitzondering van het Begijnhof*, in de 17de en 18de eeuw te A. veelal gesticht als een vorm van particuliere liefdadigheid. A. is de rijkste stad aan hofjes in Nederland; er zijn er tientallen bewaard gebleven. Die hofjes waren een typisch verschijnsel van de sociale structuur van de maatschappij in die tijden; de ouden van dagen (vooral vrouwen), voor wie de hofjes werden gebouwd, waren vaak afhankelijk van de mildheid van degenen die rijk en godvruchtig genoeg waren om van hun overvloed wat aan minderbedeelden te willen afstaan. Verreweg de meeste hofjes waren ook persoonlijke monumenten van weldadigheid. Daaraan herinneren gevelstenen* en gedenktekens.

Er gaat van de meeste hofjes een bijzondere bekoring uit. Er zijn hofjes die aan de buitenzijde gelijken op een herenhuis met bordes. In vele gevallen zijn de hofjes vanuit de "buitenwereld" zo slecht te herkennen, dat men ze vaak pas ontdekt als men let op de huisnummering*. Er zijn in de loop van jaren al heel wat hofjes verdwenen, afgebroken, omdat de huizen te bouwvallig werden (vooral in de Jordaan*, waar echter nog altijd veel hofjes zijn) of overgebracht naar de nieuwe wijken, waar zij, aangepast aan de moderne eisen van de woningbouw, begerenswaardige woningen voor ouderen vormen. Ook de gemeente is er toe overgegaan in de nieuwe wijken bepaalde complexen en huizen alleen voor de ouderen te bestemmen en zekere voorwaarden te scheppen dat in die complexen rust en stilte gewaarborgd zijn. Ook die complexen kan men als hofjes beschouwen (zie verder onder de namen van de hofjes).

LIT. H.W. Alings, Amsterdamse Hofjes, 1965; T. Weerheijm, R. Lopes Cardozo, P. van der Zwart, Hofjes in Amsterdam, 1979; J.M. van der Veen, Nieuw leven voor Hodshon-Dedelhofje, O.A. 1980, 174; Bertine Visser, Wonen op het Rozenhofje, O.A. 1992, 142.