Fijn gehekelde hennep voor fijn garen. Voor gewoon touw wordt de hennep slechts over den groven hekel gehaald om de stukken bast er uit te kammen; men verkrijgt dan de z.g.n. karl, waaruit het touw gesponnen (geslagen)
wordt. Voor zeer fijn touw wordt de karl nog eens over den fijnen hekel gehaald. Hierdoor splijten de vezels (harrels) en wat men dan verkrijgt, heet kol. De kol is veel fijner, zachter en buigzamer dan de karl. Van kolgaren breit men fijne vischnetten en de haring, welke men daarin vangt, heet kolharing. Kollen is visschen met de kollijn, een lijn met een hoek. De kollijn wordt in de hand gehouden.