Gepubliceerd op 18-08-2020

Grootboek der nationale schuld

betekenis & definitie

Grootboekschuld. Staatsschuldenboek, door Napoleon, in navolging van andere landen, in 1809 ingesteld, waarin de namen zijn vermeld van de personen, die door middel van openbare leeningen, waarvan geen schuldbekentenissen zijn uitgegeven, geld aan den Staat geleend hebben.

De inschrijvingen en teruggaaf der gelden gaan met veel formaliteiten gepaard, waaraan kosten zijn verbonden. Er staat evenwel het voordeel tegenover, dat de inschrijving niet verloren kan gaan. Teneinde tóch handel in dit bezit mogelijk te maken, werden er zgn. administratiekantoren opgericht, die zelf groote inschrijvingen deden en dan certificaten „aar toonder” uitgaven. Deze kantoren ontvangen dus van het Rijk de rente en betalen die aan de houders van hun certificaten behoudens zekere korting. Deze kantoren bestaar nog altijd, ofschoon de Staat sedert 187C zelf obligaties aan toonder is gaan uitgever voor nieuwe schulden. Zoo is, behalve de Grootboekschuld, de obligatieschuld van het Rijk ontstaan.

De inschrijvingen in het Grootboek zijn verwisselbaar tegen schuldbekentenissen aan toonder en omgekeerd.

De Wet bepaalt, dat gelden van minderjarigen en van onder curateele gestelden moeten worden belegd in Grootboekschuld, in hypotheek of in vast goed. Dientengevolge bestaat er een groote vraag naar Grootboekschuld en de inschrijvingen in het Grootboek zijn daardoor duurder dan obligaties van staatsschuld.

De gemeente ’s-Gravenhage heeft ook zulk een grootboek der 's-Gravenhaagsche gemeenteschuld.

Onze Grootboekschuld wordt gedelgd door inkoop.