de ’Tien Woorden’, zoals de aanduiding ook luidt, die door tussenkomst van Mozes aan het volk Israël zijn gegeven toen God zich op de Sinaï openbaarde. Deze geboden zijn te lezen in Ex. 20:2-17 en in Deut. 5:6-21, waarvan de tekst in de vertaling van J.
Dasberg luidt:’Ik ben de Eeuwige, de God die je heeft uitgevoerd uit het land Egypte, uit het slavenhuis.
Laten er geen andere goden voor je zijn naast Mij.
Maak geen gesneden beeld, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Werp je daarvoor niet ter aarde en dien die niet, want Ik de Eeuwige je God ben een alles opeisende God, die de misdaad der ouderen verhaalt op de kinderen, op het derde en vierde geslacht voorzover die Mij haten. Maar die liefde bewijst tot in het duizendste geslacht aan hen die Mij liefhebben en zich aan Mijn voorschriften houden.
Bezig de naam van de Eeuwige je God niet voor niets, want de Eeuwige laat niet ongestraft die Zijn naam zomaar bezigt.
Denk steeds aan de Sjabbat door hem wijding te geven. Zes dagen kun je werken en al je werk doen, maar de zevende dag is een Sjabbat voor de Eeuwige je God; doe generlei werk, jij noch je zoon of je dochter, noch je slaaf of je slavin, noch je vee, noch degeen die een vreemdeling bij je is binnen je poorten. Want in zes dagen heeft de Eeuwige de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom heeft de Eeuwige de Sjabbat tot een zegen gemaakt en hem wijdinggegeven.
Eer je vader en je moeder opdat je dagen verlengd worden op de aardbodem, die de Eeuwige je God je geeft.
Moord niet, pleeg geen echtbreuk en steel niet.
Treed niet als vals getuige op tegen je naaste.
Begeer niet het huis van je naaste. Begeer niet de vrouw van je naaste, noch zijn slaaf of slavin, zijn rund of zijn ezel of wat dan ook maar van je naaste is.’.
