(1929) (inf.) erg hard werken. Syn.: zich het apezuur* werken.
• En of hun bolle, dolle, rosharige komiek, aan wien ze zich nu al een kwarteeuw hadden vet gelachen, zich telkens weer, iederen avond, het klapzuur schreeuwde.... (Emanuel Querido: Het geslacht der Santeljano's: Het licht dat gloorde. 1929)
• Eenigszins mistroostig maar met een wreveligen ondertoon stapt Mickey nu naar huis. Nee, het is toch niets gedaan. Hij loopt zich het klapzuur en met de open baantjes is en blijft het treurig gesteld. (Bataviaasch nieuwsblad, 21/03/1939)
• Heb ik voor noppes m’n eige ’t klapzuur gesleept met dat dooie mormel van ’n hond. (Jan Mens: Koen, 1941)
• Weet je dat een- kip bij 't leggen telkens zich het klapzuur drukt! (Groot Tilburg, 01/06/1945)
• Ze heb nou niet zon geweldig sterke consternatie en voor dat halve loon, omdat ze maar drie dagen werk heb in de week, ken ze zich overal wel het klapzuur werken. (Nieuwsblad van het Noorden, 29/12/1962)
• Ik heb me het klapzuur gezocht naar iets wat niet burgerlijk mocht zijn en toch alle burgerlijke comfort moest hebben. (Ab Visser: De hel met negen deuren. 1962)
• Hij had zich het klapzuur gelopen van de ene dokter naar de andere. (Gerrit van Bokhorst: Het leven in oud-Hilversum. 1974)
• Ze hadden zich vier dagen lang het klapzuur gewerkt - mooie uitdrukking, zeker in het Helmonds: 't klapzoer. (Eindhovens Dagblad, 17/02/1999)
• (Drs. H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol: De Brabantse spreekwoorden. 6e druk. 2003)