(1917) (scheldw.) saai, suf en stijf persoon; (voetb.) (smalend) speler die matig presteert. Kijk ook onder dooie lul; dooie pier; dooie met een dag verlof.
• Douw je soort, dooie! (A.M. de Jong: Notities van een landstormman. 1917)
• ‘Waar ben je gistermiddag gebleven, dooie, om half twee was je nog niet op de gracht.’ (Theo Thijssen: Kees de jongen. 1923)
• ‘Lach nou, dooie!’ grinnikte hij en Bulletje wrong zich in allerlei bochten om los te komen. (A.M. de Jong: De wereldreis van Bulletje en Boonestaak. Ongedateerd. 1923-1924)
• ‘Schei nou uit, Henk,’ zeg ik, ‘wees nou geen dooie en ga niet liggen zaniken over meidenjurken.’ (Theo Thijssen: Het taaie ongerief. 1932)
• ‘Vooruit nou, dooie!’ riep Henk. (Theo Thijssen: In de ochtend van het leven. 1941)
• Dooie. En andere minder vriendelijke woorden voor matig presterende spelers. Denk aan (natte) krant, dweil en blinde hork. Het kan natuurlijk ook grover: kankerlijer, vuile tering-hond, hoerenjong. Klassiek zijn hondenlul, ziekenhuisbal en verdedigen als een draaideur. (NRC Handelsblad, 10/06/2000)
• (Wim van Gompel: Reusels woordenboek. 2002 – 2006)
• Vanmorgen werd hij door zijn vrouw voor dooie uitgemaakt, dit kon er ook nog wel bij. (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)
• Dooie: Suffig persoon, gehoord op 24 juni 2010 in Helmond. De ene winkelende vrouw tegen de andere: “Hé, dooie, die winkel gaon we nie in.” CVDV. Dooie (dooje): Saai, humorloos, initiatiefloos manspersoon. Mee diejen dooi gao ik nie op vakantie. RW I 224. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk