(17e eeuw) (inf.) uitgestreken gezicht.
• De strijd, tegen het Genootschap gevoerd, gold ten deele de verhouding van sommige der aanvoerders tot Spinoza en zijn kring, waarin men een gevaar voor het Christendom zag. Zoo wordt van Bouwmeester gezegd in het pamflet De Koeckoecx-zangh van de Nachtuylen van het Collegie Nil Volentibus Arduum(1677): ‘Die gaet met zijn tronie van twaalf schellingen de Atheisterye uit leeren, te bevragen by Joannes Ravesteyn, wat lessen hy zijn Swager Koerbach gegeven heeft ...... hy heeft alle schriften van Dr. Van den Ende ... hy smelt met Spinosa en anderen de Theologisch Politieke Redenkaveling’ enz. (G. Kalff: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4. 1909)