Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-09-2023

stoker

betekenis & definitie

(16e eeuw) (zeem.) krachtige wind; storm.

• Het dubbel journaal van zijn Uit- en Thuysreize schenkt eene niet te verwerpen bijdrage tot de kennis van oudhollandsche spreekwijzen en zeemanstermen. Men leest daarin van schepen. die beloopen worden door een ‘zware travaad’ (stormwind met onweer) of die door de deining ‘naar malkander toe schokken’, of die bij hooge zee er nog ternauwernood ‘doorduykelen’; van anderen die 't tegen een ‘sterken stokert’ niet kunnen ‘hardebollen’, van een wind zoo fel ‘dat het sta zeide’, opgevolgd des anderen daags door ‘moy weer met bakstage wind’; van een zware ‘rafeling’ (branding) op een klippig strand, van kwaadwilligen aan boord die ‘iets in de hul hebben’, van weder dat nu eens ‘dyzig’ is, dan weer ‘handzaam met een schoone labberkoelte’, van een hooggaande zee die allengs ‘vervlakt’, van een schip met slagzij dat wel een kwartier lang ‘op één oor ligt’, enz. (Neerlandia. Jaargang 20. 1916)