Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-04-2021

schavuitenwater

betekenis & definitie

(1953) (sch.) jenever. Wellicht een variant van het oudere schalkenwater.

• 'Nee nee, géén keiltje. Koffie!' riep de ander afwerend. 'Voor mij geen schavuitenwater meer. Ik ben klaar met de hassebas.' (Simon Carmiggelt: Vergeet het maar. 1953)
• Daarom zou ik willen voorstellen, meneer, als het niet te vrijpostig is, mag ik u dan een klein glaasje schavuitenwater offreren? (Simon Carmiggelt: Vliegen vangen. 1955)
• Schavuitenwater kwam en ging, terwijl hij zich fluisterend begon te onderhouden met de vroegere hockeyman over de mogelijkheden. (Heere Heeresma: Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. 1973)
• Nu, daar was behalve het ommetje ook nog de thee, die blijkbaar in de plaats was gekomen van het schavuitenwater.... (Willem Brakman: Het goede boek. 1998)