Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-01-2025

op de nullijn gaan zitten

betekenis & definitie

(1975) (inf.) gezegd van werknemers die geen inkomensverbetering meer zien. Hun koopkracht ondergaat geen verandering. De uitdrukking wordt sinds het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw gebruikt door politici tijdens debatten over het inkomensbeleid. Men kan ook `onder de nullijn zakken'. In dat geval daalt de koopkracht.

• "Nulgroei" mag overigens niet worden verward met nullijn, "loonpolitieke maatregel waarbij werknemers afzien van reële inkomensverbetering"; dit woord deed zijn intrede in 1972. Kort daarop werd ook de uitdrukking "op de nullijn zitten" geboren. In november 1975 schreef de Volkskrant: "De Gaay vindt dat de gemiddelde ambtenaar op de nullijn moet gaan zitten". Natuurlijk werd de nullijn al gauw gevolgd door een minlijn (van een woord mingroei zijn we totnutoe verschoond gebleven; blijkbaar is er een grens aan de "rek" van eufemismen). (NRC Handelsblad, 06/07/1983)
• Die mensen balen van een `tussenbalans', die hen vier jaar lang op de nullijn drukt, hun promotie tegenhoudt, hun sparen afstraft, hun auto overbelast en hun kromverdiende rijtjeshuis onbetaalbaar maakt. (Elsevier, 16/03/1991)
• Het is toch te gek dat heel Nederland `op de nullijn' moet, terwijl de leraren erop vooruitgaan, is het CDA-verwijt. (de Volkskrant, 13/11/1992)
• Daarmee verrijkt hij zich over de hoofden van de mensen in het bedrijf. En dat terwijl het KPN-personeel bereid is om twee jaar op de nullijn te gaan zitten. (Nieuwe Revu, 27/12/2001)

< >