Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-09-2020

ka

betekenis & definitie

(1926-1950) (inf.) bazige vrouw. Verkorting van de vrouwennaam Kaat. Wellicht gaat het om een verwijzing naar Kaat Mossel, een mosselventster uit de 18e eeuw. Een actueler synoniem is bitch*.

• Wanneer een vrouw met haar volle gewicht op de situatie drukt, een weerbare figuur is die zo nodig alle agressieregisters open kan trekken, wordt zij een ka, een haaibaai, een mens met haar op de tanden, of, om onverbloemd te formuleren wat de cultuur in feite bedoelt: een manwijf. (Joke Kool-Smit: Er is een land waar vrouwen willen wonen. 1984)
• Ik merkte laatst dat mijn baboe ziek was. Als ik het niet had gezien, zou ze geen kik hebben gegeven en alles hebben gedaan wat ik haar vroeg. Nee, dan een Hollandse Ka! (Margaretha Ferguson: Brief aan niemand. Dagboekfragmenten 1948-1984. Gepubl. 1985)
• Voor de vrouw die te weinig zachte en sociale kwaliteiten toont, hebben we een heel arsenaal termen met een totaal andere lading: haaibaai, kenau, ka, bitch, dragon lady, kattenkop. (Roos Vonk: Collega's en andere ongemakken. 2015)