(1925) (Barg.) klein, nijdig vrouwtje.
• Nou leerde ze teeërie bij een iepekriet van een wijfie . . Die vloekte en schold als een dronken stalmeester.... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Iepekriet: schijnheilige; nurksch mensch. (L. van der Heyden: Zitesjen A.B.C. 1927)
• Nou, is dat niet ideaal voor voetbalminnende Maastrichtenaren, die boven genoemde onmalsche wedstrijden aanschouwden. Maar Uiltje, die dat niet kan zeggen van die andere stedelijke neutrale high-clubs, stond blind tegenover t ideale: hij dlischte d'rover uit, en madchelde ’n iepekriet. (De sport illustratie, 21/05/1929)
• Iepekriet: klein, driftig, kwaadaardig vrouwtje. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk