(19e eeuw) (inf.) iemand minachten.
• In de gemeenzame verkeering zegt men: iemand uithoesten, voor: hem niet achten, niet teilen: hij bedreigde mij, maar ik hoestte hem wat uit. (Pieter Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1810)
• Hij zal hem wat uithoesten. (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)