(1987) (< Eng. to graze) (inf.) het voedsel bij kleine hoeveelheden tegelijk consumeren, verspreid over de dag. Het grazen vervangt de traditionele maaltijden 's morgens, 's middags en 's avonds.
• Dit is het tijdperk van de `grazing habits', `graasgedrag', we `grazen' iets uit de voorraadkast als we er trek in hebben. (Opzij, december 1987)
• De `grazende' consument kan op elke straathoek terecht voor snoepgoed. (Elsevier, 27/09/1997)
• Het zogenaamde `grazen' is volgens cultuursociologe A. van Otterloo van de Universiteit van Amsterdam het gevolg van het feit dat de meeste mensen voor de bereiding van hun maaltijd niet meer afhankelijk zijn van moeder de vrouw, maar nu overal en op elk moment kunnen eten: in de broodjeszaak of snackbar, in lunchrooms en restaurants, aan vis- en patatkramen, in kantines en zelfs de overblijfhal van de middelbare school. (Elsevier, 13/12/1997)
• Grazing. Grazen zonder gras. Het constante graaien in snoeptrommels, pompstations en in koel- en keukenkasten om maar niet van een bord te hoeven eten. Nu met gratis obesi-tas! (Ronald Hoeben & Harold Hamersma: Het culinaire ABC. 2013)
Gepubliceerd op 21-07-2020
grazen
betekenis & definitie