(19e eeuw) (Barg.) het benauwd krijgen; naar adem happen; flauwvallen. 'Bekeeuwd': half dronken.
• Bekeeuwen; van benauwdheid, veroorzaakt door eene te warme of bedorvene lucht, flaauw worden. (Nieuwe reeks, Volume 9. Door Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. 1857)
• De gang is verstopt; overal stiklucht, overal rook; het is om te bekeeuwen. (J. Kneppelhout: Geschriften. Volume 2. 1861)
• Bekeeuwd, bijv. en verl. deelw. Wat is het warm, het is om te bekeeuwen. Hij is bekeeuwd, half dronken. (Het dialect te Vlaardingen. In: Noord en Zuid. Jaargang 3. 1880)
• (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897)
• Er bekaaid afkomen wil zeggen: minder krijgen dan men verwachtte, teleurgesteld worden. Er is over dit woord, dat thans alleen nog in deze zegswijze voorkomt, al heel veel geschreven, hetgeen als bewijs mag gelder. dat de afkomst onzeker is. Men heeft het in verband gebracht met kaai, kade en denkt dan dat onder bekaaide vis moet worden verstaan: vis die een tijd op de kade heeft gelegen en die stervende is. Want het oude werkwoord bekaaien betekende: in zwijm vallen. Anderen zien in bekaaien verwantschap met bekeeuwen, een werkwoord dat betekende: naar lucht happen. Vooral in de Zaanstreek werd bekeeuwen gezegd van vissen die in slecht water naar de oppervlakte komen om lucht te krijgen. (Nieuwsblad van het Noorden, 28/08/1964)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)