Wilson. Onder dezen naam vermelden wij:
Alexander Wilson, een verdienstelijk ornitholoog. Hij werd geboren den 6den Julij 1766 te Paisley in Schotland, leerde het weven, maar zorgde tevens voor zijne ontwikkeling en trad weldra op als dichter. Zijn gedicht: „Watty and Meg (1792)” behoort tot de beste voortbrengselen der Schotsche muze. Toen men hem als lid van het Genootschap van Volksvrienden verdacht maakte bij de policie, begaf hij zich omstreeks het jaar 1794 naar Amerika, waar hij later als onderwijzer op verschillende plaatsen in Pennsylvanië werkzaam was. De natuuronderzoeker Bertram en de graveur Lawson wekten bij hem de lust voor natuurstudie. Nadat hij onderscheidene togten had volbragt, begon hij in 1806 te werken aan zijne uitmuntende „American ornithology”, waarvan het eerste deel in 1808 in het licht verscheen, en hij had dat werk met nog zes deelen verrijkt, toen hij den 23sten Augustus 1813 te Philadelphia overleed. Het werd uit zijne nagelaten papieren door Ord vervolgd (dl 8 en 9,1814) en door Lucien Bonaparte met nog vier deelen (1825—1833) voltooid.
Sir Robert Thomas Wilson, een Britsch generaal, geboren te Londen den 17den Augustus 1777. Hij trad in Maart 1793 in Britsche dienst, werd luitenant bij het 15de regiment dragonders en onderscheidde zich bij herhaling in den veldtogt in Vlaanderen (1794): zelfs behoedde hij in het gevecht bij Cambrai (24 April) keizer Frans II voor gevangenneming. Kort daarop werd hij tot kapitein benoemd, diende in 1795 in Ierland, vergezelde in 1799 den hertog van York op zijne tweede ongelukkige expeditie naar Holland, volgde in 1801 als majoor den generaal Abercromby naar Egypte, vertrok in 1805 onder sir David Baird naar Brazilië en nam in 1806 deel aan de verovering van de Kaap de Goede Hoop. In November 1806 vergezelde hij generaal Hutchinson naar Petersburg, trad als vrijwilliger in Russische dienst en streed in de meeste gevechten in den oorlog tegen Frankrijk. Bij het uitbarsten van den oorlog in Spanje (1808) organiseerde hij het Lusitaansche legioen, hetwelk onder zijn kommando belangrijke diensten bewees aan het Engelsche leger. In 1810 werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel en in 1812 als brigadegeneraal toegevoegd aan het Engelsch gezantschap te Constantinopel. Gedurende den veldtogt van 1812 bevond hij zich als militair verslaggever van zijne regéring in het Russische en gedurende dien van 1813 meestal in het Oostenrijksche hoofdkwartier, maar zijne werkzaamheid in het belang des volks werd door het conservatieve kabinet van die dagen weinig op prijs gesteld. Zijne medewerking tot redding van den Franschen generaal Lavalette, na de tweede Restauratie der Bourbons ter dood veroordeeld, was oorzaak, dat hij in 1815 drie maanden in den kerker werd opgesloten.
In Julij 1816 keerde hij terug naar Londen, waar hij door het volk met geestdrift werd begroet, terwijl in een dagorder van den Prins-regent zijn gedrag, wegens misbruik van het Engelsch uniform, gestreng werd berispt. Wilson, die vroeger reeds een „Historical account of the British expedition in Egypt (4de druk, 1802, 2 dln)” en een „Account of the campaigns in Poland in 1806 and 1807, with remarks on the character and composition of the Russian army (1811)” had in het licht gegeven, wijdde zich nu weder aan letterkundigen arbeid en schreef o. a.: „A sketch of the military and political power of Russia in the year 1817 (1817)”. In 1818 vertrok hij naar Zuid-Amerika om onder Bolivar te strijden, maar geraakte eerlang met dezen in botsing, keerde terug, werd lid van het Parlement, volgde eene vrijzinnige rigting en onderscheidde zich door zijn talent als redenaar. De groote deelneming, welke hij bij het procés tegen koningin Caroline aan den dag legde, was oorzaak, dat hij uit het leger verwijderd werd. Toen in 1823 het Fransche leger een inval deed in Spanje, om er de constitutie te vernietigen, trad hij in dienst der Cortes, maar werd bij Coruna zwaar gewond en vlugtte naar Gibraltar. Dientengevolge verloor hij zijne Oostenrijksche, Russische en Pruissische ridder-orden.
In 1826 werd hij wederom afgevaardigd naar het Parlement, maar zag zich in 1831 niet herkozen, omdat hij zich tegen de Reformbill had verklaard. Koning Willem IV bevorderde hem in 1830 tot luitenant generaal. In 1835 kwam Wilson aan het hoofd van het 15de regiment hussaren en zag zich in 1841 tot generaal en in 1842 tot gouverneur van Gibraltar benoemd. Hij overleed te Londen den 9den Mei 1849. Uit zijne nalatenschap werd nog in het licht gegeven: „Narrative of the invasion of Russia (1860)” en „Private diary of travels, personal services and public events during the mission and employments with the European armies in de campaigns of 1812— 1814 (1861, 2 dln)”.
John Wilson, een Engelsch dichter en schrijver, bekend onder den pseudoniem van Christopher North. Hij werd geboren den 18den Mei 1785 te Paisley in Schotland, studeerde te Glasgow en te Oxford in de regten en vestigde zich vervolgens op zijn landgoed Elleray in Cumberland. Na het verlies van zijn vermogen keerde hij in Schotland terug en werd in 1841 advocaat te Edinburgh, in 1818 hoogleeraar in de wijsgeerige zedekunde aan de universiteit aldaar, en overleed den 3den April 1854. Zijne merkwaardigste opstellen, in het door hem geredigeerde „Blackwood’s Magazine” geplaatst, werden tot een bundel vereenigd onder den titel: „The recreations of Christopher North (1842, 3 dln)”. Zijne gedichten: „The isle of palms (1812)” en „The city of the Plague (1816)” geven getuigenis van eene opmerkzame beschouwing der natuur, van eene rijke verbeelding en van geestdrift voor het schoone en goede.
Ook zijne „Noctes Ambrosianae”, waarin staatkunde, letterkunde en jokkernij elkander de hand reiken, vonden grooten bijval. Wilson was een vurig bewonderaar van Wordsworth en hij dichtte in denzelfden trant. Als romanschrijver leverde hij in 1822 een bundel verhalen uit het Schotsche volksleven onder den titel: „Lights and shadows of the Scottish life (nieuwe druk, 1866)” en „The trials of Margaret Lindsay (nieuwe druk, 1866)”. Ook leverde hij: „Essays (1868, 4 dln)”, en zijne „Memoirs (1861, 2 dln)” zijn uitgegeven door zijne dochter.
Horace Sayman Wilson, een beroemd beoefenaar der Oostersche letterkunde. Hij werd geboren in 1786, studeerde in de geneeskunde en kwam in 1808 als arts en scheikundige in dienst der Oost-Indische Compagnie. Te Calcoetta wijdde hij zich aan de studie der Indische talen en leverde in 1813 eene uitgave van Kalidasa's gedicht: „De Meghadûta” met eene vrije vertaling in rijmende Engelsche jamben. Daarop volgde eerlang het groote „Dictionary Sanscrit and English (1819; 3de druk, 1860)”. Eene vrucht van zijn vertoef te Benares, waar hij zitting had in de commissie tot reorganisatie der universiteit, was zijn „Hindu theatre (1826— 1827, 3 dln; 3de druk, 1864—1867)”, waarin hij de vertaling van 6 drama's, een overzigt van 23 andere en eene verhandeling over de dramaturgie der Indiërs leverde. Als secretaris van het Aziatisch Genootschap te Calcoetta verrijkte hij de werken van dit ligchaam met een aantal voortreffelijke opstellen.
In Maart 1832 vertrok hij als hoogleeraar in het Sanskriet naar de universiteit te Oxford, werd in 1836 tot bibliothecaris aan het East India House benoemd en schreef: „Vishnu-Purana (1840, vervolgd door Hull)”, — „SankhyaKârika (1838)”, — „Grammar of the Sanscrit language (2de druk, 1857)”, — „Dasa kumâra carita (1846, eene verzameling van Indische novellen)”, — „Ariana antiqua (1841; 2de druk, 1861)”, — en „History of the Britsh India from 1805 to 1835 (1846, 3 dln)”. Zijne vertaling van den „Rig-veda (1850 enz.; 2de druk, 1868)" is na zijn dood door Cowell voortgezet. Hij overleed te Londen den 8sten Mei 1860. Hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door de belangstelling der Indiërs in hunne letterkunde op te wekken. Eene uitgave van zijne gezamenlijke werken in 12 deelen werd in 1862—1871 bezorgd door Rost.
Sir Archdale Wilson, een Britsch generaal, geboren in 1803 te Kirby-Cane in Norfolk. Hij trad in 1819 in dienst bij de artillerie in het Bengaalsche leger, nam deel aan de belegering en bestorming van Bhoertpore (Januarij 1825) en was vervolgens eene reeks van jaren kommandant der artillerie in Doem-Doem, waar hij zich vooral vermaard maakte door de vermetelheid, waarmede hij zich aan de tijgerjagt waagde. Daarna streed hij roemrijk tegen de Sikhs en veroverde na den slag van Tsjenab (1849) de versterkte plaatsen in Miroet, rukte voorwaarts naar Delhi, trok den 31sten Mei over den Hindoen en bereikte den 7den Junij het Britsche leger, waar hij aan het hoofd kwam der artillerie. In Julij belastte hij zich met het bevel over de belegeringsarmee en veroverde den 20sten September de stad na eene zesdaagsche bestorming. In 1858 onderscheidde hij zich als kommandant der artillerie bij den strijd van Lakhnau. Na zijn terugkeer in Engeland bevorderde de Koningin hem tot generaal-majoor en tot baronet met den titel Wilson van Delhi, terwijl de Oost-Indische Compagnie hem een jaargeld toekende van 1000 pond sterling. Hij overleed den 9den Mei 1874.
Henry Wilson, een Amerikaansch staatsman, geboren te Farmington den 16den Februarij 1812. Hij kwam in de leer bij een schoenmaker, maar legde zich tevens toe op staatkunde en staathuishoudkunde, trad in 1840 als aanhanger der Whigs openlijk als redenaar op en zag zich benoemd tot lid van het staatsbestuur van Massachusetts. Hij was een ijveraar voor het abolitionismus, een voorstander der knownothings, werd in 1855 als senator door Massachusetts afgevaardigd naar het Congrès, diende in den burgerloog in 1861 korten tijd als staf-officier onder Mac-Clellan, zag zich in 1872 tot vicepresident der Unie gekozen, en overleed te Washington den 22sten September 1875. Hij schreef: „History of the anti-slavery measures (1864)” en „History of the rise and fall of the Slave-power in America (1872—1876, 2 dln)”