Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Uijlenbroek

betekenis & definitie

Uijlenbroek. Onder dezen naam vermelden wij:

Pieter Johannes Uijlenbroek, een verdienstelijk dichter, geboren te Amsterdam den 7den December 1748. Na het overlijden van zijn vader was hij werkzaam op een handelskantoor, legde zich toe op de Hoogduitsche en Fransche talen en beoefende tevens de dichtkunst. Hij kwam in kennis met onderscheidene letterkundigen, bepaalde zich na zijn huwelijk met de weduwe van een boekhandelaar bij den boekhandel en verhief zijn huis tot eene vergaderplaats van uitstekende mannen. Hij was lid en thesaurier van de maatschappij Felix Meritis, en overleed den 16den December 1808. Hij heeft een aantal Fransche treur-, blij- en zangspelen uit het Fransch overgebragt en onderscheidene van zijne kleine gedichten geplaatst in de „Kleine dichterlijke handschriften”, welke hij van 1788 af gedurende een 20-tal jaren in het licht zond, alsmede in de „Dichtvruchten”, van den kring: „Kunst door vriendschap volmaakter.” Wij vermelden van hem: „Het feest van Apollo, zinnespel ter 25ste verjaring van den Amsterdamsche schouwburg (1799)”, — „Fedra, treurspel (1770 en 1780)”, — „De Smimasche koopman, treurspel (1775)”, — „Romeo en Julia, treurspel (1771 en 1786)”, — „Wilhelmina van Blindheim, treurspel (1777)”, — „Merope, treurspel (1779)”, —„Lucille, treurspel (1780)”, — „Teunes en Teuntje (1783)”, — „Fanfan en Klaas of de twee zoogbroeders (1788)”, — „De ware heldenmoed, treurspel (1796) ”, — „Fenelon of de Kamerrijksche kloosterlingen (1796)”, — „Cajus Gracchus (1797) ”, — „Cecilia of de dankbaarheid (1797)”, — „Epicharis en Nero (1798)”, — „De gevangene of de gelijkenis (1798)”, — en „Poezij”.

Pieter Johannes Uijlenbroek, een Nederlandsch natuur- en sterrekundige en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 25sten November 1797, ontving zijne opleiding aan het instituut van Kinsbergen te Elburg, studeerde te Amsterdam eerst in de godgeleerdheid en vervolgens in de wis- en natuurkunde, zette te Leiden zijne studiën voort, zag er zijn antwoord op eene hydrostatische prijsvraag bekroond, en behaalde er in het volgende jaar twee gouden medailles met een antwoord op de wiskundige en op de sterrekundige prijsvraag. Tevens zette bij de studie voort der Arabische taal en verdedigde in 1822 een „Specimen geographico-historicum de Ibn Haakalo geographo etc.”, werd tot lector in de wis- en natuurkunde te Leiden benoemd, zag zich tot doctor in de wis- en natuurkunde bevorderd en aanvaardde den 2den November 1822 zijne betrekking met eene „Oratio de astronomiae conditione apud Arabes aliasque medii aevi gentes orientales”. In 1826 werd hij er buitengewoon hoogleeraar en sprak bij die gelegenheid: „De hodierni physices, astronomiaeque studii praestantia.” Voorts hield hij zich bezig met eene uitgave der brieven van Christiaan Huygens, die in 1833 in 2 deelen in het licht verschenen. In 1835 werd hij gewoon hoogleeraar, bekleedde in 1837—1838 de waardigheid van rector magnificus en hield bij het nederleggen daarvan eene redevoering: „De fratribus Christiano et Constantino Hugenio, artis dioptricae cultoribus”. In 1838 begaf hij zich op last der regéring naar Parijs, om er standaarden te doen vervaardigen voor de Nederlandsche maten en gewigten. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, lid van de Eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van andere geleerde genootschappen, en overleed den 11 den December 1844. Een drietal verhandelingen van Uijlenbroek zijn opgenomen in de werken van het Koninklijk Nederlandsch Instituut.