Toeat is de naam van eene groep oasen in de Sahara, ten oosten van Marokko gelegen en met dit rijk eenigermate door een staatkundigen band verbonden. Men heeft er over het geheel vlak land, besproeid door de Wadi Saoera (Atsand) en eenige andere Wadi’s, welke in het land Tell (Algérië) ontspringen, maar onder den grond derwaarts stroomen.
Tot de voortbrengselen behooren in de eerste plaats dadels, — voorts: gerst, tarwe enz., doch het aldaar verbouwde graan is niet voldoende voor de behoefte der inwoners. Ook heeft men er druiven en granaat-appels, maar van slechte hoedanigheid. Katoen wordt er gekweekt, doch henna en senna groeijen er in het wild. De veeteelt is er van weinig belang, daar de schapen er hunne wol verliezen, runderen er niet gevonden worden, paarden tot de zeldzaamheden behooren en de hoenders er zeer klein blijven.
De inwoners van Toeat zijn gedeeltelijk Arabieren en gedeeltelijk Berbers, beiden met Negers vermengd. Zij worden geprezen als gastvrij, regtvaardig en getrouw, maar als ijverige Mohammedanen ontzeggen zij aan Christenen den toegang tot hun land, hetwelk in 1864 door Rohlfs in het gewaad van een Mohammedaan bezocht werd. De handel is er van weinig beteekenis. Uit Tafilet worden thee en katoen, uit den Soedan stofgoud, ivoor en slaven ingevoerd.