Sambas, een rijk in Bornéo’s Wester-afdeeling, grenst in het noorden aan Serawak, in het oosten en zuidoosten aan Landak, in het zuiden aan Mampawa en in het westen aan de Zee. De bevolking, hoofdzakelijk uit Chinèzen en Dajaks bestaande, bedraagt er 66000 zielen. Men vindt er rijke goudmijnen, die door Chinèzen bewerkt worden. In het zuidelijk gedeelte houdt men er zich vooral bezig met den rijstbouw, en de bosschen leveren er eene groote hoeveelheid gom-elastiek.
Onderscheidene rivieren besproeijen dat land en daarvan is de Sambas de voornaamste. Dit rijk wordt bestuurd door een assistentresident, en men heeft er onderscheidene Europésche ambtenaren. — De evenzoo genoemde hoofdplaats, de zetel van den assistentresident en van den Sultan, ligt op 1°12'24" N. B. en telt 10000 zielen, meerendeels Maleijers, wier woningen op palen gebouwd zijn. Er is eene Nederlandsche bezetting en veel handel, vooral in opium. — Het fort Sambas ligt in het midden eener wildernis aan de rivier van dien naam en werd in 1823 gebouwd.
