Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Quebec

betekenis & definitie

Quebec, eene Britsch-Amerikaansche provincie, te voren Beneden- of Oost-Canada genaamd, omvat het gebied, ten noorden van de Ottawa en van de St. Laurensrivier gelegen, alsmede het Britsch gebied ten zuiden van laatstgenoemde, hetwelk omgeven wordt door de Noord-Amerikaansche staten New York, Vermont, New Hampshire en Maine en door de Britsche provincie Nieuw-Brunswijk. Zij telt op 2094½ geogr. mijl 1.184.000 blanke en bijna 11.000 Indiaansche bewoners.

Een groot gedeelte van dit gewest is over het geheel vlak en zeer geschikt voor den landbouw. Boven de stad Quebec naderen de bergen digt aan de St. Laurensrivier, en de bebouwde gronden nemen er een einde. Het binnenland bestaat in het noorden gedeeltelijk uit boschrijke heuvels met vele meren en moerassen en is nog weinig bekend. De merkwaardigste zijrivieren van de St. Laurensrivier zijn er: de St. Maurice, de Saguenay, de Richelieu, de St. Francis en de Chaudière.

De bevolking is er meerendeels van Franschen oorsprong en getrouw aan het R. Katholieke geloof en aan de aloude zeden. Het grondbezit bestaat er gedeeltelijk uit leengoederen van heeren (4 millioen Ned. bunders over 223 heerlijkheden), die door erfelijke leenheeren (tenanciers, habitants) worden bebouwd, gedeeltelijk uit vrije eigendommen. De landbouw staat bij eerstgenoemden op nog lageren trap dan hij zich in Frankrijk bevond vóór de Revolutie, maar de boeren zijn tevreden met hun toestand en afkeerig van alle nieuwigheden. Het bewind is er in handen van een luitenant-gouverneur, bijgestaan door een bij volkskeuze zamengestelden Raad van 24 en eene Assembly van 65 leden.

De evenzoo genoemde hoofdstad der provincie, tot 1857 (toen Ottawa dezen rang verkreeg) die van geheel Canada, ligt op eene landtong aan den mond der St. Charlesrivier en aan de St. Laurensrivier en is eene van de schilderachtigste steden der Nieuwe Wereld. De bovenstad verheft zich ongeveer 60 Ned. el boven de oppervlakte der rivier en rijst aan de westzijde tot 101 Ned. el, waar eene citadèl met 400 stukken geschut de landspits Diamond kroont. Buiten de vestingwerken, welke de bovenstad omgeven, liggen de voorsteden St. Louis en St. John. De benedenstad strekt zich uit langs den voet van den berg en is de zetel van handel en nijverheid.

De huizen te Quebec zijn grootendeels van steen opgetrokken, 2 of 3 verdiepingen hoog en met tin gedekt. De belangrijkste gebouwen liggen in de bovenstad. Tot deze behooren: de R. Katholieke hoofdkerk met een altaarstuk van van Dijck, — het seminarium, in 1663 door Laval gesticht, en de hieruit voortgesprotene universiteit met een muséum, eene verzameling van schilderijen en eene boekerij met 75.000 deelen, — het collége der Jezuïeten, sedert 1812 eene kazerne, — de Anglicaansche hoofdkerk, — Morin’s collége met de zalen van het Historisch Genootschap, — het marinehospitaal, het algemeen ziekenhuis, 4 nonnenkloosters, het stadhuis, de schouwburg, de concertzaal en het Parlementsgebouw. In de benedenstad bevinden zich de kerk van Notre Dame des Victoires, het belastinggebouw en de beurs.

De haven, tusschen de stad en het eiland Orleans gelegen, is volkomen veilig en heeft eene diepte van 50 Ned. el, doch blijft wegens ijsgang slechts van April tot het laatst van November voor de scheepvaart geopend. Een geregeld stoombootverkeer verbindt Quebec met Engeland. Hout, pelterijen, gerookte visch en graan behooren er tot de uitvoerartikels. Een spoorweg vereenigt Point Levi, tegenover Quebec gelegen, met Boven-Canada en met de Vereenigde Staten, en een spoorweg naar Nieuw-Schotland is in aanbouw.

De stad telde in 1871 nagenoeg 60.000 inwoners; van deze belijden 3/4de de R. Katholieke godsdienst, terwijl 2/3de van Franschen oorsprong zijn. Ten westen van de stad en vóór de vestingwerken breidt de Vlakte van Abraham zich uit, vermaard door den slag tusschen de Franschen en Engelschen in 1759, waarin generaal Wolf sneuvelde, wien dáár ter plaatse een gedenkteeken werd gesticht. Ruim 2 uur gaans van Quebec vindt men de watervallen der Montmorency (75 Ned. el hoog) en daarenboven die der Chaudière (46 Ned. el hoog).

De stad werd in 1608 door Samuel de Champlain, geograaf van den Koning van Frankrijk, op de plek van het Indiaansche dorp Stadacone gesticht en in 1629 door de Engelschen veroverd, maar in 1632 met Canada aan de Franschen teruggegeven. In 1663 werd zij de hoofdstad van Canada. De Engelschen deden in 1690 vruchteloos pogingen om zich van de stad meester te maken. Eerst in 1759 kwam zij in hun bezit, daar de markies de Vaudreuil haar ten gevolge van bovenvermelden slag na eene eervolle capitulatie moest overgeven. In 1760 werd Quebec te vergeefs door de Franschen aangetast en in 1763 voor goed aan Engeland afgestaan.

Nog eenmaal werd de stad gedurende den Amerikaanschen onafhankelijkheidsoorlog in het laatst van het jaar 1775 door den Amerikaanschen generaal Montgomery en den kolonel Arnold belegerd; eene bestorming op 31 December mislukte, waarna de belegering in eene blokkade veranderd en in Mei 1776 opgebroken werd.