Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Nancy

betekenis & definitie

De hoofdstad van het Fransche departement Meurthe et Moselle en de aloude residentie der Hertogen van Lotharingen, ligt aan de Meurthe, aan het Marne-Rijnkanaal en aan de Fransche Oostbaan, 316 Ned. mijl van Parijs, en is eene der fraaiste steden van Frankrijk. Zij wordt verdeeld in de Oudstad met onregelmatige, donkere straten, maar tevens met vele merkwaardige gebouwen, in de Nieuwstad met breede, regte straten, ruime pleinen, groote fonteinen en vele prachtige huizen, — en in de voorsteden.

Zij is omringd door sierlijke wandeldreven, zooals de Cours Léopold, de Botanische tuin en de boomkweekerijen. Van de pleinen vermelden wij het Stanislausplein, met een in 1831 verrezen standbeeld van koning Stanislaus, monumentale fonteinen, in 1863—1864 gebouwd, en een triomfboog van 1757. Tot de merkwaardige openbare gebouwen behooren: het voormalig kasteel der Hertogen van Lotharingen uit de 15de eeuw, later tot kazerne gebruikt, doch in den jongsten tijd gerestaureerd en tot een muséum van oudheden uit Lotharingen bestemd, het voormalig universiteitsgebouw (thans de bibliotheek), het stadhuis en de schouwburg.

Van de kerken noemen wij die der Cordeliers (uit de 15de eeuw, met oude praalgraven), de hoofdkerk, de kerk van Bon Secours en die van Notre Dame.

In de Nieuwstad heeft men eenige merkwaardige poorten, alsmede de bronzen standbeelden van generaal Drouot en van den landbouwkundige Mathieu de Dombasle, Nancy is de zetel van het departementsbestuur, van een bisschop, van een Hervormden en een Israëlietischen kerkeraad, van verschillende regtbanken enz.

Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er vier faculteiten (regten, geneeskunde, wetenschap en letteren), eene voorbereidende school voor de geneeskunde en voor de artsenijmengkunde, eene school voor boschbouw, een groot seminarium, een lycéum, eene normaalschool, nijverheids, teeken- en schilderscholen, een doofstommen- en een blindeninstituut.

Voorts heeft men er eene boekerij van 40000 deelen, een muséum van schilderijen en beeldhouwwerken, een muntkabinet, een historisch muséum, een botanischen tuin en eenige geleerde genootschappen. Nijverheid en handel verkeeren er in een bloeijenden toestand. De eerste bepaalt zich vooral tot tabakskerverij, tot het bereiden van hydraulischen kalk, stijfsel, en olie, — tot het vervaardigen van pijpen, verfstoffen, scheikundige praeparaten, muziekinstrumenten, geweven stoffen, handschoenen, gekleurd papier, watten, knoopen, garens enz. Ook vindt men er 10 lakenfabrieken, terwijl vooral het borduren op linnen en katoen er werk verschaft aan vele handen.

De handel omvat er voorts hout, hop, bloemen, wijn, brandewijn, wol enz. Het aantal inwoners bedraagt er bijna 53000 (1872), onder welke zich ruim 1000 Protestanten en 1479 Israëlieten bevinden. Van de aloude vestingwerken is alleen de citadél overgebleven, doch thans worden er nieuwe aangelegd. In het nabijgelegen Roville heeft men eene door Dombasle gestichte modélboerderij. — In de 12de eeuw was Nancy enkel een kasteel, sedert 1153 de residentie der Hertogen van Lotharingen. In 1475 werd de stad veroverd door Karel de Stoute, hertog van Bourgondië.

Het volgende jaar viel zij wel is waar weder in handen van René, hertog van Lotharingen, doch werd aanstonds weder door de Bourgondiërs berend. De Zwitsers en René naderden echter tot ontzet, en den 5den Januarij 1477 had hier de vermaarde veldslag plaats, waarin de Bourgondiërs jammerlijk verslagen werden en Karel de Stoute sneuvelde. René en zijne opvolgers voegden nu bij Nancy eene nieuwe stad, die door Hendrik II, hertog van Lotharingen, werd voltooid.

In 1670 werd zij bezet door de Franschen onder den maarschalk de Créqui, en zij verkregen haar bij den Vrede van Nijmegen in ruil tegen Toul. Bij den Vrede van Rijswijk gaf Lodewijk XIV Nancy terug, doch gedurende den Spaanschen en Poolschen Successie-oorlog werd zij bij herhaling door de Franschen ingenomen. Na den Vrede van Weenen (1736) werd zij de residentie van den verdreven koning van Polen, Stanislaus Leszcynski, die tot aan zijn dood Lotharingen behield. Aan hem is de stad onderscheidene fraaije gebouwen en pleinen verschuldigd. Na zijn dood (1766) viel zij voor goed ten deel aan Frankrijk.

In den Duitsch-Franschen Oorlog werd zij den 14den Augustus 1870 door het derde Duitsche legerkorps bezet en bleef na het ontruimen van den regter oever der Seine eenigen tijd de zetel van den opperbevelhebber van het occupatieleger in Frankrijk.

< >