Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Marot (Clément)

betekenis & definitie

Een verdienstelijk Fransch dichter, geboren te Cahors in 1495, werd eerst page en gunsteling van Margaretha van Valois en daarna kamerdienaar van Frans I, wiens toegenegenheid hij verwierf door zijn gedicht: ,,Le temple de Cupidon.” Hij vergezelde hem in den oorlog en werd bij Pavia met zijn Vorst gevangen genomen. Intusschen mogt hij gedurende de gevangenschap van Frans 1 te Madrid naar Parijs terugkeeren. Zijn dichterlijk talent en zijne ongeveinsdheid bezorgden hem de gunst van vele hofdames.

Hij stond in betrekking met Diana van Poitiers, en deze joeg later uit wrevel de geestelijkheid tegen hem in het harnas. Op aandringen van den inquisiteur Jean Bouchard werd Marot in de gevangenis geworpen, doch ook daar bleef zijne vrolijkheid hem bij. Hij schreef onder den titel: „L’enfer” een voortreffelijk allegorisch hekeldicht tegen z{jne beschuldigers en bewerkte tevens den roman van de Roos, die in 1527 in het licht verscheen.

Nadat hij door tusschenkomst des Konings de vrijheid herkregen had (1526), begaf hij zich naar het Hof der Koningin van Navarra en zijne poëzie kreeg ernstiger kleur. Eene berijming der Psalmen haalde hem echter nogmaals den haat der geestelijkheid op den hals. Hij nam derhalve de wijk naar Genève, waar hij de zijde koos van Calvijn en met Beza de vertaling der Psalmen voortzette.

Wegens zijn ergerlijken wandel werd hij weldra uit Genève gebannen, vertoefde eenigen tijd aan het Hof te Ferrara en omhelsde toen weder de R. Katholieke godsdienst, om naar Frankrijk te kunnen terugkeeren. Toen hij evenwel hier met wantrouwen bejegend werd, ging hij weder naar Italië en overleed te Turijn in September 1544. Zijn dichttrant is los en bevallig en de 50 door hem berijmde Psalmen vonden algemeenen bijval. Ook heeft hij het voorbeeld geleverd van een stijl, die wegens zijne eigenaardige losheid en bevalligheid met den naam van style marotique bestempeld is. Zijne werken werden o. a. door Lenglet-Dufrenoy (’s Gravenhage, 1731, 4 dln) en het laatst door Guiffrey (1876, 5 dln) in het licht gegeven.