Laocoon, de zoon van Antenor of van Acoïtes, was priester van Apollo of van Poseidon (Neptunus) te Troje. Toen de Grieksche belegeraars er het houten paard achtergelaten hadden en de Trojanen dit met gejubel omringden, spoedde Laocoon zich derwaarts, om hen tegen bedrog te waarschuwen; zelfs slingerde hij zijne lans naar dat gevaarte, om te bewijzen, dat het geen heiligdom van Athene (Minerva), maar een werktuig der misleiding was. Intusschen werd de gevangen genomen Sinon opgebragt, die alle kwade vermoedens nopens het paard wist weg te nemen. Daarna maakte Laocoon zich gereed om een offer te brengen aan Poseidon.
Hierop naderden 2 reusachtige slangen van de zijde der zee; allen namen de vlugt, behalve Laocoon en zijne beide zonen, die bij het altaar bleven. Eerst omkronkelden de twee monsters zijne zonen en daarna den vader, die hun ter hulp wilde snellen. Deze sage, schoon na den tijd van Homérus ontstaan, leverde de stof voor menig dichtwerk. Sóphocles nam haar tot onderwerp voor een beroemd treurspel, dat echter niet is bewaard gebleven. Voorts werd in 1506 een vermaard beeldhouwwerk opgedolven, dat den dood van Laocoon en zijne zonen voorstelt. Het werd gevonden door Felice de Fredis bij het graven in een wijngaard nabij Sette Sala. Paus Julius II kocht het voor een jaargeld, waarna het in het Belvedère van het Vaticaan werd geplaatst. Napoleon I zond het naar Parijs, doch in 1814 is het naar Rome teruggekeerd.
De groep is in haar geheel bewaard gebleven met uitzondering van den regterarm van Laocoon; doch dit ligchaamsdeel is er door Giovanni Agnolo, een uitstekend leerling van Michéle Angelo, aan toegevoegd, zoodat zij tot de best bewaarde kunstgewrochten der oudheid behoort; zij stelt als het ware 3 bedrijven van een indrukwekkend treurspel voor. Terwijl de oudste zoon welligt nog aan het gevaar zou kunnen ontkomen en alzoo den aanvang vertegenwoordigt, is de jongste reeds geheel door de slangen omkronkeld en aan een onvermijdelijken dood ter prooi. Doch de geheele schrikwekkende kracht der gebeurtenis openbaart zich in de grootsche middenfiguur, in den vader. Niet minder dan door verhevene opvatting en compositie onderscheidt zich dit kunstwerk door juistheid van teekening, door zachtheid van omtrek, door ontleedkundige naauwkeurigheid, door de werking der spieren en vooral door de uitdrukking der Iigchaamspijn, alsook door de meesterlijke behandeling van het marmer. Het bestaat uit 6 blokken en werd vervaardigd door Agesander, Polydorus en Athenodorus, beeldhouwers van Rhodus. Omtrent den tijd der vervaardiging bestaat verschil van gevoelen: sommigen bepalen dien op 147 vóór Chr., anderen plaatsen dien in de eerste jaren van het Romeinsche Keizerrijk. Men heeft van deze groep onderscheidene copieën vervaardigd, en van deze vermelden wij eene van Bacio Bandinelli, die zich te Florence bevindt, alsook eene in brons naar het modél van Giacopo Tatti of Sansovino. Wereldberoemd is eindelijk het geschrift van Lessing: „Laokoon, oder über die Grenzen der Malerei und Poesie”.