Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kurunda

betekenis & definitie

Kuranda (Ignaz), een verdienstelijk schrijver en Oostenrijksch volksvertegenwoordiger, geboren in 1811 te Praag uit Israëlietische ouders, studeerde te Weenen in de wijsbegeerte en in de letteren. Weldra leverde hij staatkundige en wetenschappelijke opstellen in dagbladen, alsmede in 1837 het drama: „Die letzte weisze Rose”, hetwelk in onderscheidene schouwburgen met bijval opgevoerd, maar te Weenen verboden werd. Nadat hij eenige jaren te Leipzig en te Stuttgart gewoond had, begaf hij zich in 1830 in dienst van den Cotta’schen boekhandel naar België. Het Oostersche vraagstuk, hetwelk in dien tijd de wereld en inzonderheid de Duitsche grenzen bedreigde, gaf hem aanleiding, om te Brussel den „Grenzboten” te stichten en hierdoor de Duitsche belangen in België te verdedigen.

Daar dit blad het volgende jaar in Pruissen verboden werd, verplaatste Kuranda het naar Leipzig, waar hij een meer geschikt veld vond voor zijne werkzaamheid. Aangezien de schrijver eene grondige kennis bezat van zijn vaderland, is de „Grenzboten” van 1842 tot 1848 zeer merkwaardig. Daar zijn blad eene vrijzinnige rigting volgde, werd het door von Metternich verboden, terwijl het mannen, die later eene belangrijke staatkundige rol in Oostenrijk vervulden, tot medewerkers had. Nadat de gebeurtenissen van Maart 1848 aan Kuranda gelegenheid hadden bezorgd, om naar Oostenrijk terug te keeren, zag hij zich te Weenen gekozen in de Commissie van Vijftig, terwijl hij vervolgens uit Teplitz naar de Nationale Vergadering te Frankfort werd afgevaardigd. Dientengevolge droeg hij den „Grenzboten” over aan Gustav Freytag en Julian Schmidt.

In October 1848 legde hij zijn mandaat als volksvertegenwoordiger neder en nam te Weenen de redactie op zich van de pas-gestichte: „Ost-Deutsche Post”, welke de Duitsche belangen tegenover de Slavonische met ijver voorstond. Na het eindigen van den Pruissisch-Duitschen Oorlog van 1866 liet Kuranda, door de afscheiding van Oostenrijk van Duitschland verbitterd, zijn dagblad varen en wijdde zich uitsluitend aan zijne betrekking als volksvertegenwoordiger. Hij was namelijk in 1861 door het eerste district der stad Weenen naar den Landdag en door dezen naar den Rijksraad afgevaardigd, waar hij bij voortduring als een der uitstekendste leden werkzaam blijft. Van zijne geschriften noemen wij : „Belgien seit der Revolution (1846)”.

< >