Krain, een Duitsch hertogdom en een kroonland der Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, grenst in het noorden aan Carinthië, in het noordoosten aan Stiermarken, in het oosten en zuiden aan Croatië en in het westen aan het Illyrisch Kustland, en telt op bijna 181½de □ geogr. mijl omstreeks 480000 inwoners. In het noorden verheffen er zich gedeelten van de Carnische, in het zuiden van de Julische of Krainer Alpen. Het hoogste punt is de Terglou (2900 Ned. el) tusschen de beide bronnen der Save; deze berg torscht op zijne noordelijke helling den eenigen gletscher des Iands. De Julische Alpen en het Karstgebergte onderscheiden zich door tallooze ketel- en trechtervormige dalen, onderaardsche waterkanalen, grotten en holen.
Tot deze behooren de Adelsberger Grot, de Kleinhausler Grot, het Magdalena-hol met prachtige druipsteenvormingen enz. Tot de merkwaardigste voorwerpen behoort er ook de rotsbrug van St. Kanzian, die 40 Ned. el hoog en 50 Ned. el breed is en een volkomen gewelf bezit ter hoogte van 29 en ter lengte van 40 Ned. el. Een gedeelte van de keten der Julische Alpen is bedekt met het Birnbaumer woud, dat eene breedte heeft van 3 geogr. mijl en zich uitstrekt tot aan de grenzen van Croatië. Op den Karst vindt men een zeer schralen plantengroei , terwijl er zich een paar groote dalen bevinden. Krain is minder mild besproeid dan de naburige landen. Behalve de Idria en de Wispach, die zich in de Isonzo uitstorten, behooren er de rivieren tot het stroomgebied van de Save, welke als bevaarbare rivier, na hare zamenkomst met de Laibach, nog slechts over geringen afstand door het land kronkelt. Hare grootste zijrivier is de Koelpa aan de zuidoostelijke grenzen des lands; andere zijrivieren zijn de Zayer, Kanker, Feistritz, Leibnitz en de veel grootere Goerk.
De Oenz of Maunitz verdwijnt onder de aarde, en de Broschitzabach vloeit in het Czirknitzer meer. Ook heeft men er nog een paar andere meren. De Laibacher veengrond is voor een groot deel ontgonnen. Behalve in de ruwe bergstreek is het klimaat er zacht, en de gemiddelde jaarlijksche warmte te Laibach 10½de oC. en te Möttling aan de grenzen van Croatië zelfs nog hooger, zoodat de plantengroei er hier en daar de nabijheid van Italië verkondigt. Alleen in de nabijheid van het Karstgebergte heerscht nu en dan de bora, een geweldige storm. Men telt er 14 steden, 17 vlekken en 3195 dorpen. Met uitzondering van omstreeks 30000 Duitschers en 16000 Croaten behooren de ingezetenen er tot den Sloweenschen stam en bijna allen tot het R. Katholieke kerkgenootschap. De opbrengst van den bodem is niet groot genoeg voor hunne behoeften, vooral wat het graan betreft.
Men heeft er veel ooft en goede soorten van wijn. Men verbouwt er eene groote hoeveelheid vlas en legt er zich sterk toe op de veefokkerij , terwijl er overvloed is van wild, vooral van gevogelte; ook beeren zijn er niet zeldzaam, en de rivieren en meren zijn behoorlijk voorzien van visch. Hier en daar vindt men er bijen- en zijdeteelt. De belangrijkste voortbrengselen van het rijk der delfstoffen zijn er ijzer, kwikzilver en bruinkolen. Na Almaden in Spanje bezit Idria de belangrijkste kwikzilvermijnen van Europa. Voorts vervaardigt men er linnen, grove kanten, wollen en katoenen stoffen, laken, kousen enz. Veel belangrijker dan de eigen handel is er de transitohandel, en het verkeer wordt er door kunstwegen en den van Weenen over Laibach naar Triest loopenden spoorweg ongemeen bevorderd. Er zijn 3 gymnasiën, eene reaalschool en 2tot 300 volksscholen. — Het land ontleent zijn naam aan de Slowenen of Slawische Wenden, welke er, als bewoners der uiterste grenzen met dien van Krainci (Grensbewoners) worden bestempeld.
Nadat Karel de Groote dit land veroverd had, schonk hij het aan den hertog van Friaul. Sedert 972 had het afzonderlijke markgraven, die op het kasteel Kieselstein bij Krainburg gevestigd waren, en sommigen van deze voerden den titel van hertog. Hunne heerschappij strekte zich echter slechts uit over een gedeelte van Krain, dat bij herhaling met Istrië en Friaul vereenigd en er weder van gescheiden werd, terwijl de hertogen van Carinthië in het bezit waren van een ander gedeelte. Ook de bisschoppen van Freising en andere heeren hadden hier bezittingen, die echter eerlang aan het gezag der markgraven onderworpen werden. In 1245 werd een groot gedeelte van Krain vereenigd met Oostenrijk en Stiermarken, terwijl het overig gedeelte werd toegekend aan de graven van Tyrol. Eerst na het afsterven van deze (1364) verviel het aan hertog Rudolf van Oostenrijk. Na dien tijd bleef het — met uitzondering van het korte tijdperk (1809— 1813), waarin het bij de Illyrische Gewesten werd gevoegd — steeds bij Oostenrijk. In 1816 vormde het als gouvernement Laibach een gedeelte van het koningrijk Illyrië, en in 1849 werd het een afzonderlijk Kroonland.