Klankfiguren worden op de volgende wijze voortgebragt: Men neemt eene glazen of metalen schijf en bestrooit die met fijn zand. Terwijl zij alleen in het midden ondersteund wordt, brengt men haar, door met een strijkstok langs den rand te strijken, in eene trillende beweging. Daarbij verdeelt zich de geheele schijf in vakken, tusschen welke onbewogene grenslijnen liggen. Het zand in die vakken geraakt dan ook in beweging, rangschikt zich naar den aard van deze en vormt daardoor regelmatige figuren.
Deze worden naar haren ontdekker de klankfiguren van Chladni genaamd. Hoe hooger de toon is, des te grooter wordt het aantal vakken, en elke toon levert eene afzonderlijke klankfiguur. Zijn echter de schijven verschillend in grootte of in elasticiteit, dan kunnen dezelfde figuren van zulke schijven ook wel verschillende tonen aanwijzen.