(Franciszek), een Poolsch dichter, geboren den 4den October 1741 te Holosko in Galicië, ontving zijne opvoeding aan de Jezuïetenschool te Lemberg, vertoefde voorts tot zijne verdere ontwikkeling eenigen tijd te Weenen en vestigde zich toen als pachter in Galicië. In 1783 werd hij secretaris bij prins Adam Czartoryiski te Warschau, aan wien hij een gedeelte zijner geschriften had opgedragen , en kwam alzoo in aanraking met koning Stanislaus Augustus. Het leven aan het Hof en zijne latere betrekking als opvoeder in vorstelijke huizen viel inmiddels weinig in den smaak van den vrijmoedigen, opregten en naauwgezetten man. In 1791 ontving hij 2 op de heide van Bialowicz gelegene staatsgoederen voor den tijd van 50 jaren onder voorwaarde van ze te bebouwen.
Door de wereld vergeten, was hij hier een vader zijner onderdanen, stichtte er eene school en gaf er somtijds zelf onderwijs. In zijne laatste levensjaren verviel hij echter tot kinderlijke onnoozelheid, en overleed den 4den September 1825. Zijne liederen onderscheiden zich door eenvoudigheid en diep gevoel; zij leven in den mond des volks. Zijne geschriften, uitgegeven door Dmochowski (4 dln, 1804; 2de druk 1836) bevatten liederen, idyllen, eene berijming der Psalmen, het treurspel „Judyta” en onderscheidene opstellen in proza, — en zijne gedenkschriften werden door Moraczewski (2de druk 1849) in het licht gezonden.