Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jelgerhuis

betekenis & definitie

Jelgerhuis. Onder dezen naam vermelden wij:

Rienk Jelgerhuis, een verdienstelijk Friesch kunstenaar. Hij werd geboren bij Leeuwarden den 13den April 1729 en overleed te Amsterdam den 17den April 1806. Hij onderscheidde zich vooral door de vaardigheid, waarmede hij in krijt portretten toekende, welke hij dan ook ten getale van 7763 geleverd heeft. Hij rigtte voorts te Leeuwarden eene fabriek op van rood katoenen garen, welke hem echter geen voordeel opleverde. Zijn antwoord op eene prijsvraag van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam „Over de verbeteringen omtrent vaten, fornuizen enz. terheetmakingofkoking van vochten in onderscheidene trafijken” werd met goud bekroond.

Ook legde hij zich toe op de wis- en doorzigtkunde en schreef: „Aanmerkingen op de perspectiva van Caspar Philips Jz. (1769)”, terwijl hij tevens onderscheidene etsen vervaardigde. Hij heeft verdienstelijke stukken in olieverf nagelaten, en verstond de kunst, om in eene herberg, waar hij overnachtte, een voorwerp bij een spijker op een witten muur zoo natuurlijk te schetsen, dat er gedurig kwamen, om het weg te nemen. Hij was een man van groote bekwaamheid en belezenheid. Op gevorderden leeftijd vond hij eene dubbele bril uit, zoodat hij door de bovenglazen naar het modél keek en door de onderglazen naar zijn werk. Hij genoot eindelijk om zijn karakter de algemeene achting.

Johannes Rienksz. Jelgerhuis, een uitstekend Nederlandsch tooneelspeler. Hij was een zoon van den voorgaande, werd geboren te Leeuwarden den 24sten September 1770, en ontving onderwijs in het schilderen van zijn vader en van P. Barbiers. Later vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij als schilder en tooneelspeler, maar vooral als tooneelspeler veel lof verwierf. Nadat hij eerst rollen vervuld had op een liefhebberijtooneel te Delft en te Rotterdam, werd hij in den Amsterdamschen schouwburg de opvolger van den beroemden Ward Bingley, en vervulde reeds in 1805 de rol van Hercules in het treurspel „Hercules en Dejanira”.

In onderscheidene rollen schitterde hij als eene ster van de eerste grootte, namelijk als Nathan in „Athalia”, — als Zopir in „Mahomet”, — en als Simeon in „Omasis”. Hij was vertrouwd met de diepste geheimen der kunst en wist de karakters met ongemeene juistheid voor te stellen. Ook schreef hij: „Theoretische lessen over gesticulatie en mimiek, gegeven aan de kweekelingen van het fonds ter opleiding en onderrigting van tooneelkunstenaars aan den Stads-Schouwburg te Amsterdam (1827)”. Den 3den Maart 1831 vierde hij zijne 25-jarige dienst als acteur aan den Amsterdamschen Schouwburg en vervulde toen de rol van den Mandarijn in „Het weeskind van China”, treurspel van Voltaire, en die van Groote Brits in het nastuk „De hussaar van Felsheim”. Als schilder leverde hij een: „Gezigt op de Oude Kerk te Delft”,— „Een burgerbuurtje te Delft”, — en „Een gezigt op de Leidsche poort te Amsterdam”, alle drie op het Trippenhuis aanwezig, — en als graveur: „Eene afbeelding van de Neude binnen Utrecht enz.”, — „Afbeelding van de aankomst der Fransche troepen binnen Delft”, — „Afbeelding van de vreugdebedrijven bij het planten van den vrijheidsboom binnen Delft”, — en „Tooneelkostumes van den Koninklijken Hollandschen Schouwburg te Amsterdam.” Hij was algemeen geacht, overleed te Amsterdam den 6den October 1836, en werd te Haarlem ter aarde besteld.

< >