Huizinga (Dirk), een verdienstelijk Nederlandsch physioloog, geboren te den Hom den 16den October 1840, ontving zijne opleiding aan het gymnasium te Zutphen. Bestemd voor het leeraarsambt, werd hij in 1857 ingeschreven als student aan het seminarium der Doopsgezinden te Amsterdam en onderscheidde zich aldaar door uitstekende gaven. Toen hij zijne studiën in de godgeleerdheid bijna voleindigd had, begaf hij zich echter naar de hoogeschool te Groningen, waar hij zich, vooral onder de leiding van professor van Deen, aan de geneeskunde wijdde. Nadat hij voorts gepromoveerd was op eene dissertatie: „Onderzoekingen over Ozon (1867)”, bleef hij werkzaam bij laatstgenoemden hoogleeraar als assistent in diens physiologisch labaratorium, en werd in December 1869 als opvolger van dezen tot hoogleeraar te Groningen benoemd.
Hij is er belast met de lessen in physiologie, histologie en pharmacodynamiek. Weldra nam hij er zitting in de Commissie van Toezigt op het Lager Onderwijs, en onlangs (1875) werd hij er gekozen tot lid van den gemeenteraad. Hij is tevens lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, het Bataafsch Genootschap voor Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam en van het Genootschap voor Natuur- en Geneeskunde te Amsterdam. Van zijne geschriften vermelden wij een aantal opstellen over physiologische en chemische onderwerpen, voornamelijk geplaatst in het „Archiv für Physiologie”, o. a. in den laatsten tijd eene reeks van onderzoekingen over abiogenesis, — alsmede onderscheidene populaire opstellen in „De Gids”, — in den „Almanak der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen”, — in het vroeger door hem geredigeerde tijdschrift „Isis”, enz.