Onder dezen naam vermelden wij: Héliodorus, den schatmeester van Seleucus III Philopator, koning van Syrië. Hij werd door dezen in 167 vóór Chr. naar Jerusalem gezonden, om er de schatten des tempels weg te nemen. Toen hij nu in weerwil van de vermaningen des hoogepriesters dat heiligdom betrad, werd hij door eene buitengewone verschijning ter aarde geworpen, zoodat hij zijn voornemen liet varen. Later bragt hij zijn meester door vergif om het leven en beklom diens zetel, maar werd door Antíochus Epíphanes van den troon geworpen.
Héliodorus uit Emesa, een zoon van Theodósius de Groote. Hij was omstreeks het jaar 390 bisschop van Tricca in Thessalonië en schreef in zijne jeugd den roman „Aethiopica”, behelzende de liefde van Theagenes, een aanzienlijken Thessaliër, en Chariclea, eene Aethiopische koningsdochter. Dat boek, in deGrieksche taal opgesteld, is uitgegeven te Basel in 1545, en later bij herhaling gedrukt.