Gyllenborg (Karel, graaf van), een Zweedsch staatsman, geboren in 1679, volgde Karel XII op zijne eerste veldtogten, en nam als Zweedsch gezant te Londen in 1717 deel aan eene zamenzwering tegen koning Georg I, weshalve hij in hechtenis genomen werd. Na verloop van 3 maanden op vrije voeten gesteld, keerde hij naar zijn vaderland terug, werd in 1718 staatssecretaris en voerde op Aland onderhandelingen met Rusland over den vrede. Na den dood van Karel XII werd hij het hoofd der Hoedenpartij, terwijl graaf Horn de aanvoerder was der Mutsenpartij, behaalde de overwinning en zag zich tot voorzitter der kanselarij benoemd.
De volkswoede, door den schandelijken Vrede van Abo gewekt, wist hij door de teregtstelling van onderscheidene generaals tot kalmte te brengen. Hij overleed als rijksraad en kanselier der universiteit te Upsala in 1746. — Zijn neef, Gustaaf Frederik, graaf van Gyllenborg, was kanselarijraad en beoefende met goed gevolg de dichtkunst. Hij schreef het heldendicht „Taget öfver Bält (De togt over de Belt)”, werd een der eerste leden van de Zweedsche Académie, en overleed den 30sten Maart 1809.