Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Erpenius

betekenis & definitie

Erpenius (Thomas) of van Erpe, een Nederlandsch geleerde, werd geboren te Gorinchem den 11den September 1584. Reeds vroeg begaf hij zich naar Leiden en werd er in 1608 bevorderd tot doctor in de wijsbegeerte en tot meester in de vrije kunsten. Hij had zich vooral toegelegd op de Oostersche letterkunde en bezocht nu de hoogescholen te Londen, Cambridge, Oxford, Parijs, Saumur, Heidelberg, Genève, Milaan en Venetië, waar hij de boekerijen doorsnuffelde en betrekking aanknoopte met geleerde mannen, zooal Bedwell te Londen, Causabonius te Parijs, enz. Te Venetië deed hij zich door Turken onderwijs geven in het Turksch, Perzisch en Ethiopisch, en keerde na eene afwezigheid van 4 jaar in 1612 te Leiden terug.

Aanstonds werd hij er benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de Oostersche talen, behalve in het Hebreeuwsch, en hij heeft er door het uitgeven van geschriften en door het vormen van bekwame mannen voor de Oostersche letterkunde veel gedaan. Zelfs stichtte hij voor eigen rekening eene drukkerij met Arabische letters, ’t geen hem door curatoren uit erkentelijkheid ten deele werd vergoed. In 1618 zag hij zich benoemd tot gewoon hoogleeraar, en een jaar later viel de tweede leerstoel in het Hebreeuwsch hem ten deel. Hoewel hij zich niet mengde in de kerkelijke twisten, toonde hij zich een vriend der Remonstranten, en in de kist, waarin zich de door Frpenius aan Hugo de Groot geleende boeken bevonden hadden, bereikte deze het huis van Daatzelaar, die met eene zuster van Erpenius was gehuwd.

Erpenius stond steeds in hoog aanzien bij de Staten, aan wie hij als tolk bij onderhandelingen met Aziatische en Afrikaansche vorsten groote diensten bewees. Zelfs zonden zij hem naar Frankrijk, om er Pierre Dumoulin en André Meet tot het aanvaarden van een académischen leerstoel te Leiden te bewegen. Hij werd in den bloei zijns levens op den 13den November 1624 door eene besmettelijke ziekte weggerukt. In de St. Pieterskerk te Leiden verrees een gedenkteeken ter zijner eer, en door den invloed van prins Frederik Hendrik werd aan zijne weduwe een jaargeld toegelegd van 400 gulden.

Diep was deze geleerde doorgedrongen in de kennis der Oostersche talen, en zelfs de Koning van Marokko roemde zijne brieven als voorbeelden van een zuiveren Arabischen stijl. Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „Annotationes in Lexicon Arabicum Francisci Raphelengi (1613)”, — Grammatica Arabica (1613, en later bij herhaling)”, — „Proverbiorum Arabicorum Centuriae II (1623)”, — „Lokmanni fabulae etc. (1615)”, — „Grammatica Ebraea generalis (1621 en later)”, — „Georgii Elmacini historia Saracenica a Mahomete Pseudo-propheta etc. (1625)”, — „Psalmi Davidis Syriace cum versione Latina (1625)”, — en „Praecepta de lingua Graecorum communi (1661)”.

< >