Onder dezen naam vermelden wij:
Karl August Engelhardt, een Duitsch schrijver. Hij werd geboren te Dresden den 4den Februarij 1768, studeerde te Wittenberg in de godgeleerdheid, wijdde zich vervolgens uitsluitend aan de beoefening der fraaie letteren, zag zich in 1805 geplaatst bij de Koninglijke bibliotheek te Dresden, werd later archivaris bij de kanselarij en eindelijk secretaris bij het departement van Oorlog, en overleed den 28sten Januarij 1834.
Met Merckel schreef hij den „Neuen Kinderfreund (1798-1814, 12 deeltjes)” en eene „Erdbeschreibung Sachsens (1809-1811, 9 dln)”, — voorts ontleende hij aan laatstgenoemd werk een „Handbuch der Erdbeschreibung der Kursächsischen Lande (1801, 5de uitgave 1823)” en eene „Vaterlandskunde (6de uitgave 1832)”. Ook schreef hij „Malerische Wanderungen durch Sachsen (1794, 2 dln)”, — en leverde als dichter, onder den naam van Richard Roos, „Erzählungen (1824, 2 dln)”, — „Bunte Steine (1821, 2 dln)”, — en „Gedichte (1820-1823, 2 dln)”.
Christian Moritz Engelhardt, een Russisch natuuronderzoeker, meer bepaald op het gebied der delfstofkunde. Hij werd geboren in 1779 te Wiese in Esthland, studeerde te Dorpat en te Petersburg, deed daarna een togt door Duitschland, Zwitserland en Frankrijk, en verbond zich vervolgens met Parrot tot eene wetenschappelijke ontdekkingsreis in de zuidelijke en oostelijke gewesten van Rusland.
In 1811 bezochten zij de Krim, daarna Taman, Mosdok, Wladikawkas en de Terek van hare bronnen tot aan haren mond, bestegen den Kasbek en andere toppen van den Caucasus en verzamelden eene menigte vroeger onbekende plantensoorten. Voorts bepaalden zij het verschil van spiegelhoogte van de Zwarte en de Caspische Zee op ongeveer 100 Ned. el, een bedrag, dat door eene latere opmeting van sterrekundigen tot 1/3de werd verminderd.
Daarna zwierf Engelhardt met Karl von Raumer door het westen van Europa en schreef zijne „Geognostische Umrisse von Frankreich, Groszbritannien, einem Theile von Deutschland und Italiens (1815)”, waarna hij in 1820 hoogleeraar werd te Dorpat en staatsraad in werkelijke dienst. Hij overleed aldaar den 29sten Januarij (10den Februarij) 1842. Ook schreef hij nog „Umrisse einer mineralogischen Geographie von Frankreich (1815)”, — „Wanderungen durch die Vogesen (1821)”, — en „Zur Mineralienkunde (1823)”.
Johann Georg Veit Engelhardt, een verdienstelijk beoefenaar der kerkgeschiedenis, geboren te Neustad aan de Aisch op den 12den November 1791. Hij bezocht het gymnasium te Baireuth en studeerde te Erlangen in de theologie. Nadat hij eenigen tijd als huisonderwijzer was werkzaam geweest, werd hij in 1816 diaconus te Erlangen, in 1821 buitengewoon en in 1822 gewoon hoogleeraar aldaar, en vervolgens académie-prediker en eerste directeur van het homilétisch seminarium. Later was hij bij herhaling universiteits-afgevaardigde naar den Landdag te München, en hij overleed te Erlangen den 13den September 1855.
Van zijne werken noemen wij: „Kirchengeschichtliche Abhandlungen (1832)”, — „Auslegung des speculativen Theils des Evangeliums Johannis durch einen deutschen mystischen Theologen (1839)”, — „Richard von St. Victor und Johannes Ruysbroek (1838)”, — „Handbuch der Kirchengeschichte (1834, 4 dln)”, — en „Dogmengeschichte (1839, 2 dln)”.