Onder dezen naam vermelden wij:
Pierre Auguste Brahain Ducange. Hij was in 1783 secretaris van de Fransche ambassade in Nederland en geruimen tijd redacteur van de „Gazette de Leyde”. Later, van zijn vermogen beroofd, voorzag hij in zijn onderhoud door correctie- en schrijfwerk te Parijs, en overleed aldaar in 1833.
Victor Henri Joseph Brahain Ducange, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te ’s Hage den 25sten November 1783, studeerde te Parijs, volbragt eenige reizen in het buitenland en vond in 1805 eene plaats in Frankrijk bij de administratie van het kadaster en bij het ministerie van Koophandel. Later legde hij zich toe op de' beoefening der letteren, doch zijn roman „Valentine, ou le Pasteur d’Uzès (1821)”, waarin hij op eene verbloemde wijze de moorden van 1815 schetste, bezorgde hem eene gevangenisstraf van 6 maanden en eene boete van 500 francs. In 1822 was hij redacteur van een hevig oppositie-blaadje „Le diable rose”, en hij werd wegens beleediging der Académie al weder tot eene gevangenisstraf van 40 dagen veroordeeld. Toen hij echter in 1824 wegens zijne roman „Thelène ou l’amour et la guerre” aangeklaagd werd, nam hij de wijk naar België. In 1825 keerde hij evenwel naar Frankrijk terug, waar hij den 15den October 1833 overleed. Behalve genoemde romans schreef hij een groot aantal andere, waarvan wij noemen „La Luthérienne, ou la familie Morave (1825, 7 dln)”, — „Les trois filles de la Veuve (1826)”, — „Ludovica, ou le Testament de Waterloo (1831, 6 dln)”, — „Les Moeurs (1834)", benevens een dertigtal tooneelstukken, van welke vele met bijval werden ontvangen.
Charles Dufresne, heer van Ducange, zie Dufresne.