Dioscuren of zonen van Zeus (Jupiter) noemde men Castor en Pollux (Polydeuces), de tweelingszonen van Leda, ook met den naam van Tyndariden bestempeld, omdat bij Homerus een zekere Tyndareos als hun vader voorkomt.
Volgens eene latere sage is Tyndareos de vader van Castor, en Zeus die van Pollux, zoodat de eerste sterfelijk, de tweede onsterfelijk was. Vooral gewaagt de Oudheid van hun togt tegen Theseus, om hunne zuster Hélena uit de handen van dien held te bevrijden, — van hunne deelneming aan den togt der Argonauten, waarbij zich gedurende een storm sterren op hunne hoofden vertoonden, — van de jagt, die zij maakten op het Calydonische zwijn, — en van hun strijd met Lynceus en Idas (zonen van Aphareus), waarbij Castor sneuvelde.
Zeus wilde nu Pollux, nadat hij Idas met een bliksemstraal verpletterd had, aan den hemel plaatsen, doch daar hij zonder zijn tweelingbroeder niet kon leven en alzoo weigerde, de onsterfelijkheid te aanvaarden, vergunde Zeus, dat zij bij elkander zouden blijven en wel zoodanig, dat zij bij afwisseling den eenen dag in de onderwereld en den anderen aan den hemel zouden doorbrengen. Zij bleven voorts gehuldigd als beschermgoden der scheepvaart en der gastvrijheid, en op verschillende plaatsen in Attica en in Sparta verrezen tempels tot hunne eer.
Zij worden voorgesteld als schoone jongelingen, herkenbaar aan hunne half-eivormige hoofddeksels of aan een rijken haargroei, meestal nevens hunne paarden geplaatst. De meestbekende standbeelden van Castor en Pollux zijn die van Monte-Cavallo op het Quirinaal te Rome. Op munten worden zij voorgesteld als ruiters met palmtakken in hunne handen.