Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Deschamps

betekenis & definitie

Descamps. Onder dezen naam vermelden wij:

Jean Baptiste Descamps, een Fransch schilder, geboren te Duinkerken in 1714. Hij genoot te Parijs het onderrigt van Largellière, vestigde zich vervolgens te Rouen en overleed aldaar in 1791. Hij schilderde bij voorkeur huiselijke en landelijke tafereelen, en heeft zich vooral bekend gemaakt door zijne „Vies des peintres flamands, allemands et hollandais (1753—1767, 4 dln).” Guillaume Désiré Joseph Descamps, een Fransch historie-, landschap- en portretschilder, tevens koper- en steen-graveur. Hij werd geboren te Rijssel in 1781, behoorde tot de leerlingen van Vincent en verwierf den grooten prijs, zoodat hij in staat werd gesteld, om Rome en Napels te bezoeken. Tot zijne beste werken behooren: „De apotheose van cardinaal Tomassini” in de S. Martino-kerk te Rome, — „De bekeering ‘ van den heiligen Augustinus” in de St. Eustatius-kerk te Parijs, — en „Koning Joachim, aan boord van het fregat Ceres belooningen uitdeelend aan de gewonden” in het muséum te Portici.

Descartes Descartes (René), doorgaans Renatus Cartesius genoemd, een van de hervormers der wijsbegeerte, met wien het tijdperk der nieuwere wijsbegeerte een aanvang neemt, en eigenlijk de eenige stelselbouwende wijsgeer der Franschen, werd geboren den 31sten Maart 1596 te Lahaye in Touraine en legde reeds op de Jezuïeten-school te Laflêche eene groote mate van scherpzinnigheid aan den dag.

Nadat hij eenigen tijd gereisd had, nam hij dienst bij het leger, bevond zich voor de wallen van La Rochelle en streed in de Nederlanden onder de vaan van prins Maurits. Van hier ging hij naar Beijeren, diende er onder Tïlly, doch nam in 1621 zijn ontslag. Na wederom eenige reizen te hebben volbragt, vestigde hij zich eindelijk in Nederland, waar hij het meerendeel zijner geschriften voltooide, vele leerlingen vormde, maar ook bij herhaling in godgeleerde twisten gewikkeld werd. Hij bleef er 20 jaar lang en woonde achtereenvolgens in Holland, Overijssel en Friesland, en het laatst te Egmond op den Hoef.

Hoewel hij zeer gesteld was op zijne onafhankelijkheid, volgde hij toch eene uitnoodiging van koningin Christina en begaf zich naar Stokholm, doch overleed aldaar, weinige maanden na zijne overkomst, op den llden Februarij 1650. Een 16-tal jaren later werd zijn stoffelijk overschot overgebragt naar Parijs en in de kerk van Sainte Geneviève du Mont bijgezet. Hij is niet gehuwd geweest, maar bleef ontroostbaar over eene onechte dochter, die als kind hem door den dood werd ontrukt. Het doel van zijn streven was eene vaste wijsgeerige overtuiging. De uitkomst zijner nasporingen heeft hij vooral nedergelegd in zijne „Meditationes de prima philosophia (Amsterdam, 1641)” en in zijne „Principia philosophiae (Amsterdam, 1641)”.

Hij gaat uit van een volslagen twijfel aan al zijne kennis en houdt niets anders over dan de stellino Cogita ergo sum (Ik denk, derhalve ben ik”. Hij gebruikt die tot grondslag van alles wat helder en duidelijk gedacht kan worden en alzoo waar moet zijn. Onder die heldere en duidelijke gedachten vindt hij ook het denkbeeld van God, waarvan niet de onvolmaakte mensch, maar alleen God-zelf de oorsprong kan wezen. Hierop rust zijn bewijs voor het bestaan van God, zoodat nu het bestaan van een God, die niet misleiden kan, wederom wordt aangewend als een bewijs voor de waarheid van ’t geen duidelijk gedacht wordt. Naar zijn gevoelen bestaat er een dualismus van geest en stof, van de denkende en de uitgebreide zelfstandigheid, en wel zoodanig dat beide niet op elkander kunnen werken.

Om nu het verband tusschen de verschijnselen van ligchaam en geest te verklaren, nam hij zijne toevlugt tot eene voortdurende medewerking (concursus) van God. Aan de dieren ontzeide hij ziel en gevoel, en beschouwde ze als levende werktuigen. Het meeste opzien baarde zijne mechanische wijsbegeerte der natuur, namelijk zijne poging om alle verschijnselen om ons heen te verklaren door de beweging van de kleinste bestanddeelen der ligchamen. Deze corpusculaire wijsbegeerte was iets nieuws, daar men te voren voor alle verschijnselen afzonderlijke hoedanigheden en krachten aanwees.

Nog veel grooter evenwel waren zijne verdiensten op wiskundig gebied, en zijne rekenkundige ontdekkingen hebben nieuwe wegen geopend. Hij werd de schepper der analytische geometrie, — doorzag het eerst de ware beteekenis van de negatieve Wortels der vergelijkingen, — stelde het aantal positieve en negatieve wortels van elke vergelijking vast, — gaf eene nieuwe en vernuftige oplossing voor vergelijkingen van den vierden graad, — voerde het gebruik van exponenten in, en legde hierdoor den grondslag tot de rekening met tot eene magt verhevene (één- of meermale met zich zelve vermenigvuldigde) grootheden.

Hij wees voorts aan, hoe men aan elk punt eener kromme lijn raak- en normaallijnen kan trekken, en tevens, hoe men de eigenschappen van elke kromme lijn door eene vergelijking tusschen 2 veranderlijke coördinaten kan uitdrukken. Zijne „Geometrie (Leiden, 1649)”, door Schooten met eene uitmuntende commentaar voorzien, en zijne „Dioptrique” zijn onvergankelijke gedenkteekenen van zijne scherpzinnigheid. — Minder gelukkig gekozen waren zijne cosmologische stellingen, daar hij de bewegingen der hemelligchamen wilde verklaren door wervelingen (tourbillons), namelijk door omdraaijingen van aetherstroomen, die in het heelal aanwezig zijn, — eene theorie, die aanvankelijk vele voorstanders telde, doch later geheel en al op den achtergrond is geraakt.

Zijne wiskundige en wijsgeerige werken, in het Latijn geschreven, zijn te Amsterdam (9 dln, 1692— 1701) en later in het Fransch door Cousin (11 dln, 1824—1826) in het licht gegeven. Tot zijne tegenstanders behoorden voornamelijk Gassendi, Daniël, Huët en Hobbes, en bovenal ook de hoogleeraren in de godgeleerdheid aan de Nederlandsche universiteiten.

< >