Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dammara Rumph.

betekenis & definitie

Dammara Rumph. is de naam van een plantengeslacht uit de iamilie der Kegeldragenden, uit de groep der Abietineën. Het onderscheidt zich vooral door de groote hoeveelheid hars, die het oplevert De kenmerken zijn tweehuizige bloemen en aan den voet omkleede mannelijke bloemen, vele schubvormige, korte meeldraden, eindelingsche vrouwelijke bloemkatjes, schubbig op elkaâr geplaatste vruchtbladen, een bolvormig-ovaal vruchtbeginsel en zamengedrukte, eivormige, aan den rand gevleugelde zaden. De belangrijkste soort is D. orientalis Lamb. (D. alba Rumph.), een prachtige boom, die meer dan 30 Ned. el hoog wordt, stijve, langwerpig-lancetvormige bladeren draagt en op de Soenda-eilanden en de Molukken groeit.

Boven den wortel bevinden zich uitwassen ter grootte van een menschenhoofd, waaruit een taaije, kleverige balsem vloeit, die na verloop van eenige maanden tot eene heldere of gele, doorzigtige, op de breuk schelpachtige harssoort (dammara-hars) verstijft. De hars is veelal in dikke, lange kegels aan die uitwassen vastgegehecht; om haar in groote hoeveelheid te verkrijgen, maakt men insnijdingen in die uitwassen. Zij komt in groote, onregelmatige, van buiten met een wit stof bedekte stukken in den handel, heeft geen reuk of smaak, doch riekt, op het vuur gestrooid, naar dennenhout en mastik. In water is zij onoplosbaar, in kouden alkohol en aether lost zij onvolkomen, in kokenden alkohol, alsmede in aetherische en vette oliën volkomen op. Door het poeder achtereenvolgens met waterhoudenden en watervrijen alkohol en met aether te behandelen, kan men het in 4 harsen verdeelen, namelijk in eene indifferente, alleen in aether oplosbare koolwaterstof, dammaryl genoemd, in het in absoluten alkohol oplosbaar dammarylzuur, en in 2 zuurstofhoudende indifferente harsen.

De Nieuw-Zeelandsche dammara-hars is afkomstig van den prachtigen Kauri-den (Dammara australis L., zie bijgaande afbeelding), die de bergstreek van Nieuw-Zeeland bedekt, 50 Ned. el hoog wordt en uitmuntende scheepsmasten levert. Ook de soorten van het verwantschapte geslacht Araucaria leveren harsen, welke in zamenstelling van de dammara-hars weinig verschillen.

De dammara-hars geert, in kokende terpentijn olie opgelost, een zeer glanzig en kleurloos lakvernis, hetwelk echter in deugdzaamheid voor het copallak moet wijken. Men bereidt het, volgens Miller, door één deel uitgezochte en tot poeder gewrevene dammara-hars in eene blikken pan met terpentijn-olie tot een deeg aan te roeren, het mengsel te laten koken totdat het helder is, van het vuur te zetten, en er onder gestadig omroeren zooveel terpentijn-olie bij te doen, dat de hoeveelheid 11/2 maal de aanvankelijke bedraagt. Door er copalvernis hij te voegen, wordt het dammaralak aanmerkelijk verbeterd. Men vermengt hiertoe 1/2 pond zuiveren, gesmolten copal met lijnolie-vemis en giet er onder gedurig omroeren 1 pond dammara-vernis bij.

Deze hars, door de inboorlingen vare, door de Engelschen cowdeegum genaamd, wordt door de Nieuw-Zeelanders verbrand, waarna zij van het roet de verfstof bereiden, waarmeê zij zich het ligchaam beschilderen. — Men heeft ook zwarte dammarra-hars, welke afkomstig is van Marignia acutifolia Dec., een boom, die tot de familie der Burseraceën behoort en op de Molukken groeit. Deze hars is halfvloeibaar en sterkriekend; in verdroogden toestand is zij hard, waarna men ze als pek gebruikt.

De verschillende soorten van damara-hars worden op de Soenda-eilanden door inlandsche namen aangeduid. Men heeft er njato of njating, die van Banjermassing in groote hoeveelheid wordt uitgevoerd en afkomstig is van Vatica Rassac BI. (van de familie der Dipterocarpeën). Eene fraaije witte harssoort, njating mata poesa en njating pleppeh geheeten, komt van Hopea Sangal Korth. (van dezelfde familie), en de njating mahambong van de balangeran der inlanders (Hopea Balangeran Korth.), welke 2 boomen op Bornéo groeijen. Damar selan verkrijgt men van Hopea selanica Roxb. van de Molukken, en damar poetie van boven reeds vermelde D. alba Rumph., een boom, dien men op Celébes, Sumatra, Borneo en de Molukken aantreft. De hars komt vooral van de vrouwelijke boomen, en de inlanders vervaardigen er ook fakkels van. Eindelijk verzamelt men de damar itam van Canarium rostratum Zippel. der Molukken, en damar mata koetjing van Canarium dichotomum Miq. van Sumatra.

< >