Cerda (de la) is de naam van een aanzienlijk Spaansch geslacht, hetwelk Fernando de la Cerda, oudsten zoon van Alfonsus X, koning van Castilië en Leon, tot stamvader heeft. Hij huwde in 1259 met eene dochter van Lodewijk IX en overleed in 1275 als stadhouder van Castilië. Zijn zoon Alfonso de la Cerda moest in 1284 het koninklijk gezag afstaan aan zijn jongeren broeder Sancho, begaf zich naar Frankrijk, waar hij door Philips de Schoone met de baronnie Lunel beleend en tot stadhouder van Languedoc benoemd werd.
Hij stichtte met zijne gemalin, de gravin Mahaut de Clermont, het huis Medina-Celi. Hiertoe behoorde:
Don Juan de la Cerda, hertog van MedinaCeli, geboren omstreeks het jaar 1540. Hij was onderkoning van Sicilië en Navarre en staatsraad van Philips II, koning van Spanje, en kwam reeds tegelijk met Alva in aanmerking, om tot landvoogd der Nederlanden te worden benoemd. Dit geschiedde werkelijk, toen Alva op zijn verzoek uit die betrekking ontslagen werd. Hij vertrok derwaarts den lsten Mei 1572 met 47 oorlog- en koopvaardijschepen. Den lOden Junij bevond hij zich vóór Sluis, en het gelukte hem, aldaar met eenige kleine vaartuigen te landen, terwijl er 5 aan den grond geraakten en door de Zeeuwen genomen werden; trouwens al de rijk-geladene koopvaarders vielen in hunne handen, en alleen de oorlogschepen kwamen behouden te Middelburg.
De hertog vertrok over Brugge en Gent naar Brussel, waar de zachtmoedige man zich volstrekt niet vereenigen kon met de gestrenge maatregelen van Alva. Dien ten gevolge onttrok hij zich aan de staatszaken en ging in Mei 1573 te Spa de baden gebruiken, terwijl de prins van Oranje vruchtelooze pogingen deed om hem op te ligten. In November van laatstgenoemd jaar keerde hij naar Spanje terug, waar hij onverbloemd verkondigde, dat de wreedheid der Spaansche soldaten en het vorderen van den tienden penning de oorzaken waren van den afval der Nederlanden. De Koning verhief hem tot grootmeester der Koningin, en hij overleed omstreeks het jaar 1586.