Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Caland

betekenis & definitie

Caland (Abraham), een uitstekend Nederlandsch hoofd-ingenieur van den waterstaat, werd geboren te Westkapelle in Zeeland den 22sten Maart 1789. Hij ontving zijne opleiding aan het voormalig Instituut voor zee-en waterwerken te Middelburg en zag zich reeds in 1806 door het Departementaal bestuur van Zeeland geplaatst als opziener bij de zeewerken van het eiland Walcheren.

Nadat hij voorts bij de polders en bij den aanleg van eene nieuwe haven te Middelburg belangrijke diensten bewezen had, werd hij in het laatst van 1816 benoemd tot ingenieur van den Waterstaat en van Publieke werken en belast met de speciale en buitengewone dienst in het voormalig Staats-Vlaanderen. Nadat hij in 1822 geplaatst was bij de rijkswerken en Calamiteuse polders bezuiden de Schelde, werd hij in 1825 verhoogd tot ingenieur der 1ste klasse van den waterstaat en belast met de dienst op Schouwen en Duiveland te Zierikzee, en in 1829 tevens met die op het eiland Tholen.

Na in 1837 benoemd te zijn tot hoofd-ingenieur der 2de klasse, terwijl hij aanvankelijk alleen in de provincie Zeeland werkzaam bleef, en later tevens belast werd met de kustverdediging aan Stellendam in Zuid-Holland, — na in 1850 den rang te hebben verkregen van hoofd-ingenieur der eerste klasse, werd hij in 1854 op herhaald verzoek eervol ontslagen „onder dankbetuiging voor de gewigtige en uitstekende diensten, door hem gedurende bijna eene halve eeuw aan den lande bewezen”, en tegelijk benoemd tot president der Centrale directie van het eiland Walcheren, welke betrekking hij heeft waargenomen tot aan zijn overlijden op den 11den April 1869.

De talrijke geschriften van Caland geven niet alleen getuigenis van zijne groote bekwaamheid, maar tevens van zijn ijver, om tot zijne laatste levensjaren toe deel te nemen aan de behandeling der groote waterstaatsvragen van den dag. Hij schreef eene „Verhandeling over het afzagen van paalhoofden en de beste wijze van strand- en oeververdediging (1818)”, door het Zeeuwsch genootschap met goud bekroond, „Handleiding tot de kennis der dijkbouw- en zeeweringkunde (1833)”, een boek, hetwelk thans nog (1872) tot zelfs uit Amerika toe ontboden wordt, „Verhandeling over het bouwen van een fort in den mond der Westerschelde (1836)”, „Vrije beoordeeling van het ontwerp-reglement van administratie der polders in Zeeland (1856)”, „Beschouwingen over den gezondheidstoestand van Nederland en bijzonder van Middelburg (1857)”, „Ontwerp voor eene zeehaven te Scheveningen (1860)”, „Nader betoog, hoe en door wien eene zeehaven te Scheveningen moet worden aangelegd (1862)”, „Nadere beschouwingen over het herstel en de verbetering der Middelburgsche haven (1862)”, „Eenige beschouwingen over eene Noordzeehaven vóór Amsterdam (1863)”, Bijdrage tot de kennis der golven en der stroomen, van vloed en eb enz. (1867)”, Nog een woord over eene Noordzeehaven vóór Amsterdam (1868)”, „Ontwerp voor een open vaarwater van Amsterdam naar de Noordzee”, en „Historisch overzigt en opmerkingen betrekkelijk de ontwerpen tot verbinding van de Noord- met de Zuiderzee langs Amsterdam (1869)”.

Het is verblijdend, op te merken, hoe men aan de groote verdiensten van dezen werkzamen man van verschillende zijden regt liet wedervaren. In 1833 werd hij tot lid van den Raad van Zierikzee, in 1842 tot lid van de Provinciale Staten van Zeeland, en in 1839 door den Koning tot lid der Commissie voor de regeling der afwatering van Vlaanderen te Gent benoemd. Ook de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverheid maakte gebruik van zijne talenten door zijn raad in te winnen over de ontwerpen tot doorgraving van Holland op zijn Smalst, en weinige weken voor zijn dood werd hij door den gemeenteraad van Amsterdam geraadpleegd over de bezwaren, tegen de spoorweg-verbinding bij die stad ingebragt.

Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap van wetenschappen en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen, eerelid der vereeniging Schuttevaer, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en commandeur der orde van de Eikenkroon.

— Zijn zoon P. Caland, ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw, is desgelijks hoofd-ingenieur van den Waterstaat en thans belast met de verbetering van den Waterweg van Rotterdam naar zee.