Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Böhme

betekenis & definitie

Böhme (Jacob), één der meest bekende mystieke godgeleerden, werd geboren in 1575 te Altseidenberg bij Görlitz in de Oberlausitz. Reeds toen hij als knaap het vee hoedde, onderscheidde hij zich door zijne levendige en prikkelbare verbeelding, daar hij steeds velerlei verzonnene verhalen als werkelijke gebeurtenissen wist voor te stellen. Hjj ont­ving op de school eenig onderwijs in het lezen, schrijven en rekenen en in de leer­stellingen der godsdienst, waarover hij begon te peinzen.

Toen hij later als leerling bij een schoenmaker te Görlitz geplaatst werd, zweef­den hem die denkbeelden voor den geest, en deze, verbonden met zijne zittende levenswijs, bragten hem tot een zonderlingen toestand. Weldra ontvlood hij alle gezelligheid, las ijverig in den Bijbel en verdiepte zich in zichzelven, om hierdoor tot hooger licht te komen. Tevens had hij buitengewone gezigten of visioenen, en wél het eerst op eene reis als handwerksgezel, toen hij in Silézië den arts Bartholomaeus Sklei of Slei ontmoette en diens cosmologiseh-mystieke denkbeelden zoo gretig in zich opnam, dat hij ze als de zijne beschouwde. Volgens zijne eigene mededeeling omstraalde hem plotselijk een god­delijk licht en verkeerde hij gedurende 7 dagen in eene blijmoedige aanschouwing des Allerhoogsten. In 1594 keerde hij naar Görlitz terug, huwde er met de dochter van een slagter en leidde met haar 30 jaren lang een gelukkig leven. In 1600 viel hem ten tweede male een visioen ten deel, en daar hij met den meesten ijver las in de geschriften van Paracelsus, Schwenkfeld, Valentin Weigel, Esaias Stiefel enz., is het geen wonder, dat hij in 1610 eene derde openbaring ontving en deze op het papier bragt. Zijn eerste geschrift is getiteld: “Aurora oder die Morgenröthe im Aufgang (1612)”.

Dit en de volgende geschriften, waarin zich een aantal astrologische vinger­wijzingen, scheikundige benamingen en Latijnsche spreuken bevinden, zijn door eenige geneesheeren nagezien, terwijl ook anderen den schrijver behulpzaam waren. Dit werk werd op last van een edelman afgeschreven, maar toen het aantal afschriften allengs ver­meerderde, bedreigde de orthodoxe geestelijk­heid te Görlitz de stad met het lot van Sodom en Gomorrha, indien de regering geene maat­regelen nam. Weldra echter verscheen zijn werk in het licht, — eerst in uittreksel (1634), vervolgens volledig te Amsterdam in 1656, en daarna bij herhaling. Nu volgde voor Böhme de 7-jarige sabbath; er verliepen namelijk 7 jaren, waarin hij niets schreef, totdat ten 4de male het goddelijk licht in hem gewekt werd. Na 1617 hield hij oefeningen in zijne woning, en in 1619 begon hij nieuwe boeken te schrij­ven, wier aantal tot 21 klom.

Toen de geestelijkheid te Görlitz, steun vin­dende bij het gemeentebestuur, hem geene rust gunde, gaf hij gehoor aan eene uitnoodiging van den Keurvorst van Saksen, waarschijn­lijk om met Walther en Hinkelmann te Dres­den bij de goudmakerij van dienst te wezen. Hij had zijn intrek bij laatstgenoemde en hield er eene zamenspraak met godgeleerden, waar­in hij zijne stellingen op eene glansrijke wijze verdedigde. Vandaar begaf hij zich naar Silézië. Bij zijn vriend, den heer von Schweinichen, kreeg hij eene heete koorts; hij deed zich naar Görlitz vervoeren en overleed aldaar op den 27sten November 1624 met de woorden, “Nun fahre ich ins Paradies”.

Het is moeijelijk, een verslag te geven van zijne leer, daar deze in duistere uitdruk­kingen is gehuld. Hjj vestigt zijne denkbeel­den omtrent God, de schepping, de natuur, de openbaring en de zonde grootendeels op de leer des Bijbels, maar hij werkt ze uit onder den indruk van mystieke geschriften en onder den invloed van zijne grilzieke ver­beelding, en wij zien geen kans om over iets, dat zóó duister is, in weinige woorden be­vredigende inlichtingen te geven. Aanvanke­lijk sloeg niemand acht op dien “schoenlap­per”, totdat men later op het denkbeeld kwam, dat zoowel Segel als Schelling een en ander van hem hadden ontleend. Böhme heeft een groot aantal volgelingen nagelaten. Zijne ge­schriften zijn het eerst verzameld en uitge­geven door Seinrich Bethe te Amsterdam in 1675, later aldaar door Gichtel, en nog later door Glüsing (1715); de laatste uitgave is van Schieller (Leipzig, 1831—1843) in 5 deelen.

< >