zeg - Zelfstandignaamwoord
1. voornamelijk als verkleinwoord een uiting van wat men in een vergadering in te brengen heeft
♢ Nadat hij eindelijk zijn zegje gedaan had, ging men over tot het volgende punt.
zeg - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeggen
♢ Ik zeg
2. gebiedende wijs van zeggen
♢ zeg!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeggen
♢ zeg je?
4. een aankondiging van een voorbeeld
♢ De kookpunten van metalen uit het d-blok, zeg wolfraam, zijn bijzonder hoog.
Gepubliceerd op 30-10-2017
zeg
betekenis & definitie