Gepubliceerd op 31-10-2017

zadel

betekenis & definitie

zadel - Zelfstandignaamwoord
1. zitplaats op de rug van een (rij)dier
2. zitplaats op een (gemotoriseerde) fiets
3. (muziek) deel van een muziekinstrument waar de snaren strak over gespannen zijn, kam
4. bergpas
5. bevestiging voor kabels en leidingen
6. lendenstuk (vgl. kalfszadel, lamszadel)

zadel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zadelen
♢ Ik zadel
2. gebiedende wijs van zadelen
zadel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zadelen
zadel je?